Uitspraak
15.4391 AWBZ
OVERWEGINGEN
1 januari 2006 tot en met 5 januari 2014 in Nederland een zelfstandig recht had op verstrekkingen als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004), zodat artikel 21 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) niet van toepassing is. Verder heeft de rechtbank het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel verworpen omdat op het inkomen van appellante AWBZ-premie zou zijn ingehouden. Appellante mocht er daarom volgens de rechtbank niet op vertrouwen dat zij niet AWBZ-verzekerd was.
A-G Kokott van 24 januari 2013, in zaak C-568/11; zie voorts de rechtspraak genoemd in een conclusie van P‑G Van Hilten, ECLI:NL:PHR:2010:BH6375). Reeds om die reden zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
27 juli 2011, en op dat moment zonder terugwerkende kracht, (abusievelijk) heeft vastgesteld dat appellante niet voor de AWBZ verzekerd was, en dat pas bij het besluit van 14 oktober 2013 de verzekeringspositie van appellante op haar eigen verzoek met een terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 (foutief) is vastgesteld. De daarbij gemaakte fouten zijn (reeds) bij besluit van 23 december 2013 gecorrigeerd.
BESLISSING
M.M. van der Kade en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.