ECLI:NL:CRVB:2017:4005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
16/4589 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatie voor Behandeling en Begeleiding individueel onder de AWBZ voor een kind met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indicatie voor zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor appellante, een vijfjarig kind met een verstandelijke beperking en een psychomotorische ontwikkelingsachterstand. De Raad heeft geoordeeld dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op juiste gronden appellante in aanmerking heeft gebracht voor Behandeling individueel. De ouders van appellante stelden dat de aanwezigheid van een onbekende hulpverlener in de thuissituatie ongewenst was, maar deze stelling werd niet nader onderbouwd. De Raad oordeelde dat Begeleiding individueel, indien nodig, kan worden verstrekt, mits dit voldoende wordt onderbouwd door de behandelend zorgverlener.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het verleden een indicatie voor Behandeling individueel heeft ontvangen en dat de zorgverlener in de thuissituatie kan beoordelen wat de beste zorg is. De Raad heeft de argumenten van de ouders en de gemachtigde van CIZ tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de zorg die appellante nodig heeft, binnen de gebruikelijke zorg voor kinderen van haar leeftijd valt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland bevestigd, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2017.

Uitspraak

16/4589 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 juni 2016, 15/3174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 8 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Sieben hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Voor appellante zijn de ouders ( [ouders] ) verschenen, bijgestaan door mr. Sieben. CIZ is vertegenwoordigd door mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is geboren [in] 2009. Zij is bekend met een verstandelijke beperking en een psychomotorische ontwikkelingsachterstand. CIZ heeft haar voor de periode van
6 mei 2013 tot en met 5 mei 2015 een indicatie vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verleend voor Behandeling individueel. In oktober 2014 is namens appellante Persoonlijke verzorging en Begeleiding aangevraagd.
1.2.
CIZ heeft in een besluit van 30 oktober 2014 aan appellante voor de periode van
30 oktober 2014 tot en met 29 oktober 2016 een indicatie verleend voor Persoonlijke verzorging, klasse 2, en Behandeling individueel. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
CIZ heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 8 juni 2015. Daartegen is namens appellante beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat mede gelet op de Beleidsregel Gebruikelijke Zorg geen sprake is van zodanige bovengebruikelijke zorg dat klasse 2 voor Persoonlijke verzorging voor zorg bij het aankleden en bij het eten niet toereikend zou zijn. Het vijfde levensjaar is een overgangsjaar bij een kind. Soms is in dat levensjaar nog een vorm van zindelijkheidstraining nodig. Ook hulp bij douchen en afdrogen, tanden poetsen en het wassen en kammen van de haren van een vijfjarige vallen onder de gebruikelijke zorg. Bij kinderen van 5-12 jaar gebeuren dit soort handelingen eerst met hulp en daarna heeft een kind steeds minder toezicht en aansturing hierbij nodig. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de vraag of appellante in aanmerking komt voor Begeleiding individueel overwogen dat het toezicht en de begeleiding die appellante nodig heeft gebruikelijke zorg is voor een vijfjarig kind. Van ernstig verminderde visus is niet gebleken. Ook is het zo, dat er nog behandelmogelijkheden op grond van de Zorgverzekeringswet zijn met betrekking tot de motoriek en de sociale redzaamheid van appellante. CIZ heeft daarnaast Behandeling individueel geïndiceerd om de ouders te ondersteunen met het gedrag van appellante. Dat de ouders niet hebben gekozen om deze functie in te zetten, leidt er niet toe dat er aanspraak ontstaat op Begeleiding individueel.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de indicatie voor Persoonlijke verzorging klasse 6 moet zijn of in ieder geval klasse 5. Appellante heeft namelijk veel hulp en toezicht nodig bij haar persoonlijke verzorging. Verder moet wel een indicatie voor Begeleiding individueel worden verleend, naar klasse 4. Er moet namelijk zeer intensief worden geoefend met appellante.
4. CIZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Zoals op de zitting met partijen is besproken, is er tussen hen geen verschil van mening over de aard en de ernst van de beperkingen van appellante. Wel verschillen zij van mening over de vraag welke zorg daarbij geïndiceerd moet worden, mede indachtig het feit dat appellante ten tijde van de indicatie vijf jaar oud was.
5.2.
De gemachtigde van CIZ heeft op de zitting nader toegelicht waarom tot indicatie van Behandeling individueel is overgegaan. Met Behandeling individueel kan de zorgverlener in de thuissituatie beoordelen wat de beste zorg is voor appellante. Behandeling individueel wordt in de vorm van zorg in natura verstrekt en kan worden ingezet als ondersteuning aan het gezin in aanvulling op de multidisciplinaire behandeling die appellante ontvangt van Heliomare (fysiotherapie, ergotherapie en logopedie). Omdat Behandeling individueel niet in een urenomvang wordt geïndiceerd, kan de inzet van deze zorg worden afgestemd op wat het beste is op het voorliggende moment. In het bestreden besluit staat hierover vermeld dat Behandeling individueel inhoudt dat ondersteuning wordt gegeven bij het gedrag en de psychische functies. Ook kunnen vaardigheden ten behoeve van de sociale redzaamheid worden aangeleerd. Als een behandelaar aangeeft dat hij Begeleiding in de thuissituatie nodig vindt om bijvoorbeeld het aangeleerde in te slijpen, kan dit in een nieuwe aanvraag worden aangegeven.
5.3.
Namens appellante is hiertegen aangevoerd dat een voor appellante onbekende zorgverlener in de thuissituatie ongewenst is.
5.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft CIZ op juiste gronden appellante in aanmerking gebracht voor Behandeling individueel. Gelet op de uitleg van de gemachtigde van CIZ kan appellante eventueel in aanmerking komen voor Begeleiding individueel als een behandelaar voldoende onderbouwd te kennen geeft dat dat, naast de Behandeling individueel, nodig is. De stelling van de ouders van appellante dat Behandeling individueel thuis ongewenst is vanwege het feit dat een onbekende hulpverlener in huis is, wordt niet nader onderbouwd. Bovendien lijkt het op gespannen voet te staan met het feit dat appellante in het multidisciplinaire traject en op school te maken heeft met veel verschillende zorgverleners. Uit de stukken blijkt niet dat dit op problemen stuit bij appellante. Voor een indicatie van Begeleiding individueel in de tussentijd vanwege het nodige toezicht binnenshuis en buitenshuis, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat dit onder de gebruikelijke zorg voor kinderen van vijf jaar valt.
5.5.
Voor wat betreft de Persoonlijke verzorging volgt de Raad de overwegingen van de rechtbank en verwijst kortheidshalve daarnaar.
5.6.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.L. Alves
IvR