Op 17 november 2017 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betrof een verzoeker die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank van 8 januari 2014, met zaaknummer 13/4236. De verzoeker had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad overwoog dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. In deze zaak was er sprake van een overschrijding van tien maanden, wat leidde tot de conclusie dat de verzoeker recht had op schadevergoeding. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten moest worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 2.574,20, en dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) een schadevergoeding van € 1.000,- aan de verzoeker moest betalen. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met R.L. Rijnen als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.