ECLI:NL:CRVB:2017:3985
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van besluiten op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1943, een herzieningsverzoek ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) met betrekking tot zijn eerdere aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen op 13 december 2006, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellant betrokken was bij beschietingen in Lawang tijdens de Bersiap-periode. Appellant heeft in oktober 2015 opnieuw een verzoek ingediend, ondersteund door verklaringen van verschillende personen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen op 24 december 2015, en deze afwijzing is gehandhaafd in het bestreden besluit van 25 juli 2016.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het herzieningsverzoek slechts met terughoudendheid kan worden getoetst. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die verweerder niet eerder kende en die aanleiding zouden geven om het eerdere besluit te herzien. De verklaringen die appellant heeft overgelegd, waaronder die van mevrouw [A], waren niet voldoende om aan te tonen dat hij persoonlijk betrokken was bij de beschietingen, zoals vereist door de Wubo. De Raad heeft benadrukt dat de criteria voor erkenning onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) ruimer zijn dan die onder de Wubo, en dat dit niet kan leiden tot een ander oordeel in deze zaak.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2017.