ECLI:NL:CRVB:2017:3985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
16/5434 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1943, een herzieningsverzoek ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) met betrekking tot zijn eerdere aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen op 13 december 2006, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellant betrokken was bij beschietingen in Lawang tijdens de Bersiap-periode. Appellant heeft in oktober 2015 opnieuw een verzoek ingediend, ondersteund door verklaringen van verschillende personen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen op 24 december 2015, en deze afwijzing is gehandhaafd in het bestreden besluit van 25 juli 2016.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het herzieningsverzoek slechts met terughoudendheid kan worden getoetst. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die verweerder niet eerder kende en die aanleiding zouden geven om het eerdere besluit te herzien. De verklaringen die appellant heeft overgelegd, waaronder die van mevrouw [A], waren niet voldoende om aan te tonen dat hij persoonlijk betrokken was bij de beschietingen, zoals vereist door de Wubo. De Raad heeft benadrukt dat de criteria voor erkenning onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) ruimer zijn dan die onder de Wubo, en dat dit niet kan leiden tot een ander oordeel in deze zaak.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2017.

Uitspraak

16/5434 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 16 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juli 2016, kenmerk BZ01948533 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1943, heeft in mei 2006 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 13 december 2006 op de grond dat van het meemaken van beschietingen in Lawang tijdens de Bersiap-periode, buiten de eigen verklaring van appellant, onvoldoende bevestiging is verkregen. Tegen het besluit van 13 december 2006 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In oktober 2015 heeft appellant zich opnieuw tot verweerder gewend met een verzoek om toekenningen op grond van de Wubo. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant verklaringen overgelegd van verschillende personen.
1.3.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 24 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat appellant bij het herzieningsverzoek en tijdens de bezwaarprocedure geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven het eerdere besluit te herzien. Verweerder blijft van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen in Lawang tijdens de Bersiap-periode.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of betrokkene feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die verweerder bij het nemen van de eerdere besluiten niet bekend waren en die deze besluiten in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. Appellant heeft nieuwe verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van mevrouw [A]. Op basis van die verklaring is aannemelijk geworden dat appellant beschietingen in Lawang heeft meegemaakt. Een bevestiging dat appellant bij die beschietingen persoonlijk betrokken is geweest, zoals de Wubo vereist, is echter niet verkregen. Voor een dergelijke betrokkenheid acht verweerder van belang of de betrokkene zelf gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is geweest met verwondingen of het omkomen van naasten. De Raad heeft dit in zijn vaste rechtspraak onderschreven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3691). Van een dergelijke betrokkenheid is uit de aanwezige gegevens niet gebleken. De verklaring van mevrouw [A] dat het huis helemaal kapotgeschoten was, kan niet leiden tot het aanvaarden van een dergelijke betrokkenheid (zie ook genoemde uitspraak van 22 oktober 2015). Dat het meemaken van beschietingen in Lawang tot erkenning van appellant in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) heeft geleid, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien de AOR ruimere criteria kent voor het aanvaarden van oorlogsgebeurtenissen dan de Wubo.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD