In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet (ZW) na een ziekmelding op 21 november 2013, betwistte de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 19 december 2014 niet langer recht had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante voerde aan dat haar psychische en lichamelijke klachten waren onderschat en dat de verzekeringsartsen niet adequaat hadden gehandeld volgens het protocol voor borstkanker.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rapporten van de verzekeringsartsen waren overtuigend en de Raad concludeerde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar klachten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 5.632,-.