ECLI:NL:CRVB:2015:133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-4564 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellant, die zich had ziek gemeld vanwege lies- en rugklachten en later ook psychische klachten, was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ten onrechte had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv had op 14 november 2012 besloten dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank Oost-Nederland in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant en dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige juist waren. De Raad concludeerde dat er geen onjuiste toepassing van het Verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis had plaatsgevonden en dat de beperkingen die waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, waardoor de weigering van de WIA-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

13/4564 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
16 juli 2013, 13/2986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als ijzervlechter. Appellant heeft zich op
16 december 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld wegens lies- en rugklachten en later ook psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 december 2012 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 november 2012 is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 18 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de grond van appellant dat de tijdens de hoorzitting in bezwaar besproken liesklachten ten onrechte niet hebben geleid tot meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet slaagt, omdat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd met objectieve gegevens. In navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet meer beperkingen worden aangenomen in verband met de psychische klachten van appellant op grond van de door appellant overgelegde brief van I-Psy van 21 maart 2013, omdat deze brief voornamelijk een beschrijving van de klachten en problemen van appellant en een verwijzing naar de verslavingszorg bevat. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder verwijzing naar het Verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis (Protocol) minder beperkingen bij appellant heeft mogen stellen dan appellant daadwerkelijk heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten van appellant en de vastgestelde FML niet onjuist zijn. Er zijn beperkingen aangenomen ten gevolge van de rugklachten en de psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 januari 2013, met inachtneming van de informatie van de huisarts van appellant, inzichtelijk uiteengezet waarom de psychische klachten niet tot meer beperkingen leiden. Met de lies- en rugklachten is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor meer of zwaardere beperkingen dan in de FML zijn aangenomen, noch medische inzichten die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier van belang. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellant overgelegde brief van I-Psy van
21 maart 2013 niet kan leiden tot meer beperkingen, gelet op de daarop gegeven reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2013. In hoger beroep heeft appellant, ondanks toezegging, geen nieuwe medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
4.2.
Ten aanzien van de grond dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) meer beperkingen als gevolg van de psychische klachten van appellant had moeten aannemen, ondanks het gestelde in het Protocol, overweegt de Raad het volgende.
4.3.
Het is de Raad niet gebleken van een onjuiste toepassing van het Protocol door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). De verzekeringsartsen hebben als gevolg van de psychische klachten van appellant beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de verzekeringsarts en de FML onderschreven. Appellant heeft niet met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkingen heeft als gevolg van zijn psychische klachten. Indien appellant betoogt dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen volledige toepassing heeft gegeven aan het Protocol, overweegt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873, dat het Protocol als hulpmiddel dient voor de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek.
4.4.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd in het rapport van 17 april 2013. Ook uit de in hoger beroep gegeven aanvullende toelichting door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor ondeugdelijk te houden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot
IvR