ECLI:NL:CRVB:2017:3917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-loonaanvullingsuitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering, die eindigde op 22 september 2014. Het Uwv stelde vast dat appellante vanaf die datum in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar trok deze per 27 februari 2015 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% zou zijn. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er discrepanties waren tussen de medische oordelen van verschillende verzekeringsartsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek, dat bestond uit dossieronderzoek, anamnese en eigen onderzoek, adequaat was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat appellante in staat was de voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar beperkingen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling.