ECLI:NL:CRVB:2017:3910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
16/3255 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische onderzoeken en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 23 april 2014 ziek meldde met psychische klachten. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, heeft na zijn ziekmelding ziekengeld ontvangen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant vanaf 23 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, rekening houdend met zijn beperkingen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar dat hij benutbare mogelijkheden had voor andere functies. Appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende gemotiveerd besproken en het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16.3255 ZW

Datum uitspraak: 10 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 april 2016, 15/9587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 23 april 2014 ziek gemeld met psychische klachten en is op
18 november 2014 ziek uit dienst getreden. Appellant heeft aansluitend ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Op 17 maart 2015 heeft appellant voor een zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Appellant is uitgevallen na het overlijden van zijn zoon in april 2014. In oktober 2014 heeft appellant ook last van zijn rug gekregen. Uit door de verzekeringsarts opgevraagde informatie bij de behandelend psychiater is naar voren gekomen dat er sprake is van een depressieve stoornis en dat er tevens aanwijzingen zijn voor een PTSS. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is rekening gehouden met psychische- en rugklachten. De verzekeringsarts heeft op grond van zijn onderzoek geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW, maar wel benutbare mogelijkheden heeft als rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 maart 2015.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat appellant met functies die in overeenstemming zijn met de FML in staat moet worden geacht om meer te verdienen
dan 65% van zijn maatmaninkomen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 april 2015 vastgesteld dat appellant vanaf 23 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en de in bezwaar overgelegde medische informatie van de huisarts en psychiater in de heroverweging betrokken. Geconcludeerd is dat bij het vaststellen van de belastbaarheid voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische problematiek. De claim van appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de bevindingen en de medische info niet gevolgd. Ook voor een urenbeperking is geen medische noodzaak omdat appellant geen aandoening heeft op grond waarvan sprake is van een verminderde energetische belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen omdat in deze functies de belastbaarheid van appellant werd overschreden. Op basis van een schatting met nieuw geselecteerde functies is het standpunt dat appellant ten minste 65% kan verdienen van zijn maatmaninkomen gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Appellant acht zich niet in staat om arbeid te verrichten. Voorts stelt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de GAF-score een aanwijzing kan zijn voor disfunctioneren en dat psychische aandoeningen vaak lastig te herkennen zijn door verzekeringsartsen. Dit heeft geleid tot een onjuiste inschatting van de belastbaarheid. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Ook overigens heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding zijn klachten dusdanig ernstig waren dat deze tot het aannemen van verdergaande arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. Uit de brief van de huisarts van 28 mei 2015, waar appellant ter zitting op heeft gewezen, valt – anders dan appellant heeft betoogd – niet af te leiden dat er een medische grond is voor een urenbeperking. De huisarts heeft te kennen gegeven dat “een uren belasting beperking (…) waarschijnlijk wel op hem van toepassing” is. Gelet op de context heeft de huisarts deze opmerking gemaakt in verband met zijn visie dat een re-integratietraject een positieve invloed kan uitoefenen op de depressieve klachten van appellant. De opmerking vormt daarom geen onderbouwing voor appellants standpunt dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank over het belang van de GAF-score en de wetenschappelijke artikelen waar appellant op heeft gewezen, wordt onderschreven. De rechtbank heeft wat betreft de waardering van een gestelde GAF-score terecht gewezen op de uitspraak van de Raad van 11 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513). De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat de artikelen waar appellant op heeft gewezen geen objectief-medische informatie bevatten, gericht op de specifieke situatie van appellant. Deze artikelen kunnen dan ook geen afbreuk doen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Nu er geen grond is voor de conclusie dat de verzekeringsartsen een onjuist of onvolledig beeld hebben gehad van appellants klachten, is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen is er geen aanleiding te oordelen dat appellant niet geschikt is voor de voor hem geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft die geschiktheid in het rapport van
20 november 2015 afdoende toegelicht, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen.
4.6.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

HD