ECLI:NL:CRVB:2017:3910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische onderzoeken en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 23 april 2014 ziek meldde met psychische klachten. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, heeft na zijn ziekmelding ziekengeld ontvangen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant vanaf 23 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, rekening houdend met zijn beperkingen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar dat hij benutbare mogelijkheden had voor andere functies. Appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende gemotiveerd besproken en het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.