ECLI:NL:CRVB:2017:3894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
17/1038 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ontslag bij de politie

In deze zaak heeft verzoeker, een voormalig politieambtenaar, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2016, waarin zijn ontslag was bevestigd. Het ontslag was opgelegd door de korpschef van politie wegens plichtsverzuim, waaronder ongeoorloofd afwezig zijn en het afleggen van valse verklaringen. De Raad heeft op 9 november 2017 geoordeeld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven tot herziening, waaronder een verstoorde arbeidsrelatie en schending van zijn privacy. De Raad oordeelde echter dat de door verzoeker aangevoerde feiten niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening, omdat deze niet vóór de eerdere uitspraak hadden plaatsgevonden of niet onbekend waren voor verzoeker. De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/1038 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 december 2016, 16/1363 AW
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 9 november 2017
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4947.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Verzoeker is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Zorgdrager,
A.J. Werkmeester en C. van Arnhem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker was werkzaam bij de politie, laatstelijk als [naam functie]. Bij besluit van 8 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
17 februari 2015, heeft de korpschef verzoeker met onmiddellijke ingang de straf van ontslag opgelegd. Bij uitspraak van 17 februari 2016 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 februari 2015 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de uitspraak waarvan verzoeker herziening heeft verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2016 bevestigd. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat de verweten gedragingen, te weten het ongeoorloofd afwezig zijn, hierover valse verklaringen afleggen en diverse malen niet de waarheid spreken, plichtsverzuim opleveren. De gedragingen kunnen verzoeker worden toegerekend en het opgelegde onvoorwaardelijk strafontslag is niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Op basis van het onderzoeksrapport en de eigen verklaring van verzoeker dat hij in eerste instantie niet naar waarheid heeft verklaard, is overwogen dat het oproepen van getuigen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verzoeker heeft aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de uitspraak van de Raad. Daartoe heeft verzoeker - samengevat - aangevoerd dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, waarover de niet gehoorde getuigen meer duidelijkheid hadden kunnen verschaffen. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat zijn privacy is geschonden door de wijze waarop de korpschef het onderzoek heeft uitgevoerd en dat hij in de periode waarin hij ongeoorloofd afwezig was niet op vakantie was, maar afscheid moest nemen van zijn zieke schoonvader. Hem is voorts niet gevraagd naar zijn kant van het verhaal en er was sprake van discriminatie. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat hij als gevolg van zijn ontslag bij de politie bij geen enkele overheidsinstantie wordt aangenomen, wat hem en zijn gezin beïnvloedt en benadeelt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Raad benadrukt dat een onherroepelijk geworden uitspraak alleen kan worden herzien als aan alle drie de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2506) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
De door verzoeker gestelde feiten dat de gemeente [naam gemeente] hem niet heeft willen aannemen en dat [naam BV] hem niet meer heeft willen inhuren, hebben niet plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht. Hiermee is niet voldaan aan het in artikel 8:119, eerste lid, onder a, van de Awb genoemde vereiste, zodat deze feiten reeds daarom niet tot herziening kunnen leiden.
3.4.
De standpunten die verzoeker voor het overige aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, betreffen geen feiten of omstandigheden die bij hem niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 15 december 2016. Deze standpunten zijn in de procedure die tot de uitspraak van de Raad heeft geleid aan de orde geweest, dan wel hadden in die procedure aan de orde kunnen worden gesteld. Dit betekent dat niet is voldaan aan het in artikel 8:119, eerste lid, onder b, van de Awb genoemde vereiste, zodat deze standpunten niet tot herziening kunnen leiden.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Dinleyici

HD