In deze zaak heeft verzoeker, een voormalig politieambtenaar, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2016, waarin zijn ontslag was bevestigd. Het ontslag was opgelegd door de korpschef van politie wegens plichtsverzuim, waaronder ongeoorloofd afwezig zijn en het afleggen van valse verklaringen. De Raad heeft op 9 november 2017 geoordeeld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven tot herziening, waaronder een verstoorde arbeidsrelatie en schending van zijn privacy. De Raad oordeelde echter dat de door verzoeker aangevoerde feiten niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening, omdat deze niet vóór de eerdere uitspraak hadden plaatsgevonden of niet onbekend waren voor verzoeker. De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.