Uitspraak
24 februari 2017, 16/6146 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2017, waarin het beroep van appellant tegen een beoordeling van zijn functioneren ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam aan boord van Zijner Majesteits Friesland, had een beoordeling ontvangen die als 'onvoldoende' was vastgesteld. De beoordeling was gebaseerd op functioneringsgesprekken die plaatsvonden op 11 maart 2015, 3 april 2015 en 17 december 2015. Appellant betoogde dat hij onvoldoende gelegenheid had gehad om zijn functioneren te verbeteren, omdat het functioneringsgesprek laat in het beoordelingstijdvak had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant vanaf het begin van de beoordelingsperiode op de hoogte was van de punten waarop hij moest verbeteren. De Raad concludeerde dat de commandant niet had hoeven afzien van het opmaken van de beoordeling, ondanks dat het gesprek op 3 april 2015 werd gehouden door iemand die niet de functionele chef was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling terecht was gedaan en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.