ECLI:NL:CRVB:2017:3885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
17-2983 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van een ambtenaar binnen de defensie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2017, waarin het beroep van appellant tegen een beoordeling van zijn functioneren ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam aan boord van Zijner Majesteits Friesland, had een beoordeling ontvangen die als 'onvoldoende' was vastgesteld. De beoordeling was gebaseerd op functioneringsgesprekken die plaatsvonden op 11 maart 2015, 3 april 2015 en 17 december 2015. Appellant betoogde dat hij onvoldoende gelegenheid had gehad om zijn functioneren te verbeteren, omdat het functioneringsgesprek laat in het beoordelingstijdvak had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant vanaf het begin van de beoordelingsperiode op de hoogte was van de punten waarop hij moest verbeteren. De Raad concludeerde dat de commandant niet had hoeven afzien van het opmaken van de beoordeling, ondanks dat het gesprek op 3 april 2015 werd gehouden door iemand die niet de functionele chef was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling terecht was gedaan en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17/2983 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 februari 2017, 16/6146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant Zijner Majesteits Friesland (commandant)
Datum uitspraak: 9 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet en J. de Ruiter . De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden en H.J. Stevens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf begin 2014 in de rang van [rang] werkzaam aan boord van Zijner Majesteits Friesland (Zr. Ms. Friesland) in de functie van [naam functie] .
1.2.
Op 11 maart 2015 heeft de vertrekkend functionele chef [rang B] . (B) een eindgesprek gevoerd met appellant, waarin is teruggekeken op het functioneren van appellant in de periode van 2 februari 2014 tot 11 maart 2015. Op 3 april 2015 heeft [rang W] . (W) in bijzijn van
[rang S] . (S) met appellant gesproken over zijn functioneren in de periode van 24 maart 2014 tot 3 april 2015. Op 17 december 2015 heeft een functioneringsgesprek van S in bijzijn van W met appellant plaatsgevonden over zijn functioneren in de periode van 20 mei 2015 tot 17 december 2015.
1.3.
Op 25 januari 2016 heeft de eerste beoordelaar [rang S] de beoordeling opgemaakt over het functioneren van appellant in het tijdvak van 19 mei 2015 tot 25 januari 2016, met als totaal oordeel ‘onvoldoende’. Bij besluit van 5 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juni 2016 (bestreden besluit), is de beoordeling ongewijzigd vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Artikel 28, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bepaalt dat aan de wijze waarop de militair functioneert, ten minste eenmaal per jaar aandacht wordt besteed in een functioneringsgesprek. In artikel 28b, vijfde lid, van het AMAR is vastgelegd dat het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, ten minste zes maanden en maximaal twee jaren bedraagt. Per kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen defensie (BFBD) niet van toepassing is. De rechtbank heeft deze beleidsregel in de aangevallen uitspraak ten onrechte van toepassing geacht. Dit leidt evenwel niet tot een andere beoordeling door de Raad, nu de strekking van het van toepassing zijnde artikel 28b, vijfde lid, van het AMAR niet afwijkt van de strekking van het tot 1 februari 2011 van toepassing zijnde artikel 14, derde lid, van de BFBD.
3.3.
Uit de rechtspraak (vergelijk de uitspraken van 25 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7406, en 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6058) volgt dat de strekking van de bepaling dat in een beoordelingstijdvak ten minste één functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, is dat de militair tijdens de beoordelingsperiode niet in het ongewisse wordt gelaten omtrent zijn functioneren. Aan het functioneren dient concreet aandacht te worden besteed teneinde hem zonodig te bewegen daarin verbeteringen aan te brengen.
3.4.
Appellant heeft betoogd dat doordat het functioneringsgesprek dusdanig laat in het beoordelingstijdvak heeft plaatsgevonden en hij pas op dat moment met verbeterpunten is geconfronteerd, hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn functioneren te verbeteren.
3.5.
Dit betoog slaagt niet. Het had appellant na het eindgesprek op 11 maart 2015 en in ieder geval na het gesprek op 3 april 2015 voldoende duidelijk kunnen dan wel behoren te zijn waar het in zijn functioneren aan schortte. Appellant wist dus vanaf het begin van de beoordelingsperiode waaraan hij moest werken. Dat het gesprek van 3 april 2015 gehouden is door W, die op dat moment niet de functionele chef van appellant was, brengt niet mee dat wat daar is besproken buiten beschouwing moet blijven, zoals appellant heeft betoogd. Nu het functioneringsgesprek van 17 december 2015 in lijn is met wat op 3 april 2015 met appellant is besproken, is er geen grond voor het oordeel dat de commandant had moeten afzien van het opmaken van een beoordeling.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, gelet op 3.2 met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD