In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met cardiale klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 7 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelde de appellant dat de artsen van het Uwv niet de juiste waarde hadden gehecht aan de beschikbare medische informatie en dat hij meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen. Het Uwv verdedigde echter dat de arbeidsdeskundige gemotiveerd had aangegeven waarom de functies die aan de appellant waren voorgelegd, geschikt waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat de appellant met de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de probleemoplossende aspecten van de functies zijn belastbaarheid te boven gingen, en bevestigde daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank.