Uitspraak
1 september 2015, 15/1150 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vrouw uit de Verenigde Staten, had een vrijwillige verzekering afgesloten voor de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag voor een WW-uitkering afgewezen, omdat zij geen werknemer was in de zin van de WW. Appellante stelde dat zij door onjuiste informatie van het Uwv schade had geleden en vroeg om schadevergoeding. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, en de rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat het besluit van het Uwv om de WW-aanvraag af te wijzen rechtmatig was en dat de gestelde schade niet voortvloeide uit een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelde vast dat de brief van het Uwv waarin het schadeverzoek werd afgewezen geen besluit was zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, omdat er geen materiële connexiteit was tussen de gestelde schade en een besluit van het Uwv. De Raad concludeerde dat de burgerlijke rechter bevoegd was om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in schadevergoedingszaken en dat feitelijke handelingen van bestuursorganen niet altijd onder de bestuursrechtelijke rechtsgang vallen. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk was en dat het hoger beroep niet slaagde.