ECLI:NL:CRVB:2017:3859
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 20 januari 2016 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat werd vastgesteld dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, aangeduid als [X].
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en [X] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de appellant en bevindingen van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam, die een onderzoek had ingesteld naar de woon- en leefsituatie van de appellant. De appellant verklaarde dat hij de helft van de huur betaalde, maar dat hij sinds juli 2015 geen inkomen had en geen huur betaalde. Hij kookte voor beiden, hield het huis schoon en gebruikte de wasmachine van [X].
De Raad concludeerde dat de zorg die de appellant en [X] voor elkaar hadden, voldoende was om te spreken van een gezamenlijke huishouding in de zin van de PW. De stelling van de appellant dat er sprake was van een zuiver commerciële huurrelatie werd verworpen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag werd gehandhaafd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.