Uitspraak
16.3030 PW, 17/6139 PW
13 april 2016, 15/5912 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 21 mei 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 23.695,25 teruggevorderd, omdat appellant inkomsten zou hebben uit stortingen op zijn bankrekeningen. Appellant heeft verklaard dat zijn broers gebruik maakten van zijn bankrekeningen en dat de stortingen niet aan hem ter beschikking stonden. Het college heeft echter geconcludeerd dat de bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant als middelen in de zin van de PW moeten worden aangemerkt.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft vervolgens de herziening en terugvordering over de maand april 2014 ingetrokken, maar niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college terecht de bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant heeft betrokken bij de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de gestorte bedragen kon beschikken en dat het college de zesmaandenjurisprudentie correct heeft toegepast.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2016 ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.