ECLI:NL:CRVB:2017:3849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
15/8461 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering terecht geweigerd; beoordeling van beperkingen en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een werknemer die zich op 1 januari 2013 arbeidsongeschikt heeft gemeld vanwege cognitieve en geheugenstoornissen. Na een neuropsychologisch onderzoek in 2012 en een beoordeling door een verzekeringsarts in 2014, concludeerde het Uwv dat de werknemer niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering met ingang van 24 december 2014, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep voerde de appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de beperkingen van de werknemer, maar de Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv adequaat de gezondheidssituatie en beperkingen hadden beoordeeld. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de geselecteerde functies passend waren en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15.8461 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 november 2015, 15/1460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.F. Nieuwenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft appellante geantwoord op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Namens appellante is verschenen J. Kappers, bijgestaan door mr. Nieuwenhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Werknemer is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer, werkzaam als allround monteur bij appellante, heeft zich op 1 januari 2013 arbeidsongeschikt gemeld wegens cognitieve en geheugenstoornissen. Bij een neuropsychologisch onderzoek op 25 september 2012 zijn bij werknemer afwijkende scores gevonden op taken waarbij tempo een rol speelt. Subjectieve geheugenstoornissen zijn niet geobjectiveerd. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 28 oktober 2014 is werknemer onderzocht door een verzekeringsarts die in haar rapport van 30 oktober 2014 tot de conclusie is gekomen dat als gevolg van een reanimatie in 2005 het handelen en het ophalen van informatie uit het geheugen wat trager verloopt dan normaal. Ook heeft werknemer last van evenwichtsstoornissen. Beroepsmatig autorijden is niet mogelijk. Hierdoor is werknemer aangewezen op werk zonder handelingstempo, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, persoonlijk risico en zonder conflicthantering. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige is in zijn rapport van 10 november 2014 tot de conclusie gekomen dat werknemer niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel fulltime werkzaamheden kan verrichten in een drietal andere functies, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op minder dan 35%. Het Uwv heeft bij besluit van
14 november 2014 vastgesteld dat werknemer met ingang van 24 december 2014 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond, het dossier bestudeerd en alle ingezonden informatie bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van werknemer adequaat in kaart heeft gebracht. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep werknemer nader beperkt geacht op samenwerken en gevonden dat werknemer bij problemen moet kunnen terugvallen op derden. Gelet op de bijgestelde FML van 11 mei 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 mei 2015 geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn. Het Uwv heeft de door appellante en werknemer gemaakte bezwaren tegen het besluit van 14 november 2013 bij beslissing op bezwaar van
1 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van werknemer op de datum in geding heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 mei 2015 voldoende gemotiveerd op welke wijze met het verlaagde handelingstempo en de cognitieve klachten van werknemer rekening is gehouden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat van belang is wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voor werknemer geselecteerde functies van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar
(SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en elektronica monteur (SBC-code 367040) passend zijn te achten. Omdat het verlies aan verdiencapaciteit per 24 december 2014 terecht is vastgesteld op 29,17% heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht vastgesteld dat werknemer geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
In hoger beroep is aangevoerd dat gelet op het neuropsychologisch onderzoek van
25 september 2012 werknemer ook beperkt is te achten op herinneren, omdat het opdiepen van informatie en het aanleren van nieuwe taken is vertraagd. Werknemer is voor handelingstempo sterker beperkt. Hij is gelet op zijn klachten aangewezen op volledig voorgestructureerde arbeid. In de geselecteerde functies is volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met de trage informatieverwerking en het aanleren van nieuwe taken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat met de beperking op aspect 1.9 in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de cognitieve klachten van werknemer.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de artsen van het Uwv bij de
WIA-beoordeling per 24 december 2014 een volledig beeld hadden van de gezondheidssituatie van werknemer en de daaruit voortkomende klachten en beperkingen. De overwegingen die de rechtbank daaromtrent in haar uitspraak heeft opgenomen worden onderschreven. De in het neuropsychologisch onderzoek getrokken conclusie dat bij werknemer sprake is van subjectieve geheugenstoornissen bij geobjectiveerde traagheid bij status na reanimatie is door de artsen van het Uwv inzichtelijk bij de beoordeling betrokken en gewogen. De verzekeringsarts heeft daartoe beperkingen vastgesteld en neergelegd in een FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangescherpt. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en navolgbaar gemotiveerd dat voor de geheugenproblemen geen aanleiding zijn om meer of verdergaande beperkingen vast te stellen, omdat de noodzaak daartoe naar objectief medische maatstaven ontbreekt. Nu appellante in hoger beroep haar stellingen niet met medische verklaringen heeft onderbouwd, is geen twijfel gerezen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 mei 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de rapporten van 27 mei 2015 en 26 januari 2016 inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat werknemer met inachtneming van zijn beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen. Het betoog van appellante dat er geen sprake is van eenvoudige, routinematige werkzaamheden wordt niet gevolgd. Met de ingebrachte arbeidskundige informatie heeft het Uwv overtuigend uiteengezet dat sprake is van overzichtelijk montagewerk, waarbij het beroep op de geheugenfunctie beperkt is.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

KS