ECLI:NL:CRVB:2017:3818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16/7142 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van het recht op ziekengeld en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als medewerkster huishoudelijke zorg, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het besluit van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen, had bevestigd. Appellante had zich op 8 april 2013 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2014, werd vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv besloot in 2015 dat appellante geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische beperkingen van appellante onjuist had ingeschat, maar het Uwv herzag zijn besluit niet. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren tegen de vastgestelde belastbaarheid en de geselecteerde functies die als passend werden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.7142 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016, 15/8198 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 1 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M.M. Verwijmeren hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkgever heeft zich als derde-belanghebbende gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Voor appellante is
mr. Verwijmeren verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär. Werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster huishoudelijke zorg in dienst van werkgever. Op 8 april 2013 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 4 april 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en dat er geen theoretische verdiencapaciteit vastgesteld kan worden. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2014 de ZW-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens is met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid in de FML. Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met ingang van 7 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 6 januari 2015 bij uitspraak van 15 september 2015 (15/999), gegrond verklaard en het besluit van 6 januari 2015 vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de voor appellante bestaande medische beperkingen op het punt van vertreden onjuist heeft ingeschat en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2015 (bestreden besluit), het bezwaar wederom gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met ingang van 7 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Aan dit besluit ligt een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 september 2015 ten grondslag.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belastbaarheid van appellante op onjuiste wijze in de, op het aspect afwisseling van houding aangepaste, FML van 28 januari 2016 is vastgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 22 september 2015 en
4 februari 2016 op een deugdelijke wijze gemotiveerd waarom de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en de reservefunctie magazijn/expeditiemedewerker (SBC-code 111220), de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de gronden in hoger beroep gelijk zijn aan de gronden die in de beroepsprocedure zijn aangevoerd. Met name is appellante het niet eens met wat de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de geduide functies productiemedewerker industrie en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur met
SBC-codes 111180 en 267050. Deze functies zijn volgens appellante in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) ten onrechte niet geclusterd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid, zoals is neergelegd in de FML van 28 januari 2016. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante tegen de vastgestelde belastbaarheid afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Dit geldt eveneens voor het oordeel van de rechtbank dat geen twijfel bestaat aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geduide functies voor appellante passend te achten zijn.
4.3.
De grond van appellante met betrekking tot de functies met SBC-codes 111180 en 267050, kan niet tot het oordeel leiden dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 7 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Beide in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 december 2014 genoemde functies moeten als passend worden aangemerkt, met loonwaarden die ook bij een minieme verschuiving van de mediane loonwaarde tot gevolg heeft dat appellante ook dan nog meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
5. Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

RB