ECLI:NL:CRVB:2017:3813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
15/2590 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling inschaling in salarisschaal en deeltijdfactor van een ambtenaar

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 5 maart 2015 haar beroep tegen het bestreden besluit van het College van Bestuur van de Stichting ongegrond verklaarde. Appellante was van 16 augustus 2010 tot 1 augustus 2011 aangesteld in de functie van [naam functie] bij de Stichting en ontving een salaris volgens salarisschaal LB, trede 13, met een deeltijdfactor van 0,68. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze inschaling en stelde dat zij in salarisschaal LB, trede 14 had moeten worden ingedeeld. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 4 juni 2013.

Tijdens de zitting van de rechtbank heeft appellante haar beroepsgrond met betrekking tot de akte van aanstelling ingetrokken, wat betekent dat zij akkoord ging met de inschaling en deeltijdfactor zoals vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het in strijd is met de goede procesorde om deze afspraken in hoger beroep opnieuw ter discussie te stellen. De Raad komt tot de conclusie dat appellante niet voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat er sprake was van discriminatie of schending van eigendomsrechten. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.J.A. Kooijman als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in aanwezigheid van griffier A.M. Pasmans. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 november 2017.

Uitspraak

15/2590 AW
Datum uitspraak: 2 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 maart 2015, 13/3830 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het College van Bestuur van de Stichting [naam stichting] [vestigingsplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. H.J. Brouwer, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brouwer en
drs. H. Freitag.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was met ingang van 16 augustus 2010 tot 1 augustus 2011 voor bepaalde tijd aangesteld in de functie van [naam functie] bij de Stichting [naam stichting] [vestigingsplaats] Zij was werkzaam op de locatie [locatie]. Zij werd bezoldigd naar salarisschaal LB, trede 13. De deeltijd- of werktijdfactor was 0,68.
1.2.
Bij brief van 17 juni 2011 heeft appellante - voor zover in hoger beroep nog van belang - bezwaar gemaakt tegen de inschaling per 16 augustus 2010 in salarisschaal LB, trede 13. Appellante heeft gesteld dat zij had moeten worden ingedeeld in salarisschaal LB, trede 14.
1.3.
Bij besluit van 4 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de inschaling in salarisschaal LB, trede 13 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij te weinig salaris uitbetaald heeft gekregen en dat zij geen juiste salarisspecificaties heeft ontvangen. Daartoe heeft appellante betoogd dat zij niet is ingeschaald als [naam functie] voortgezet onderwijs maar als [naam functie] basisonderwijs en dat bovendien de verkeerde deeltijdfactor is toegepast. Volgens appellante had zij ingeschaald moeten worden in salarisschaal LC, trede 14, in plaats van in salarisschaal LB, trede 13. Bovendien verrichtte zij werkzaamheden voor 0,7973 fte en niet voor 0,68 fte. Dit betoog slaagt niet. Appellante is ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk akkoord gegaan met salarisschaal LB, trede 13 en een deeltijdfactor van 0,68 als uitgangspunten voor de berekening van haar salaris. Ze heeft ter zitting van de rechtbank haar beroepsgrond ten aanzien van de akte van aanstelling - waarin de inschaling en de deeltijdfactor zijn
vastgelegd - onvoorwaardelijk ingetrokken. Het is in strijd met de goede procesorde om van die afspraken terug te komen en de inschaling en de deeltijdfactor in hoger beroep opnieuw ter discussie te stellen. Overigens heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet gebleken is dat appellante destijds tegen de akte van aanstelling bezwaar heeft gemaakt. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar inschaling en over de deeltijdfactor kan dan ook niet [vestigingsplaats] tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad gaat verder voorbij aan de stellingen van appellante dat bij haar aanstelling en inschaling sprake was van discriminatie en dat haar eigendomsrechten zijn geschonden nu appellante deze stellingen niet heeft toegelicht en onderbouwd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) A.M. Pasmans

HD