ECLI:NL:CRVB:2017:3811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een sergeant der eerste klasse wegens wangedrag door onjuiste declaraties voor niet gemaakte dienstreizen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Landmacht, die ontslagen is wegens wangedrag. De appellant, die in de periode van 16 februari 2015 tot en met 6 maart 2015 een cursus volgde, heeft onterecht declaraties ingediend voor dienstreizen die hij niet heeft gemaakt. Het ontslag is verleend op basis van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 2 november 2017 behandeld. De appellant heeft aangevoerd dat zijn wangedrag niet aan hem kan worden toegerekend, omdat hij na een hersenschudding in september 2014 moeite had met concentratie en last had van een chronisch vermoeidheidssyndroom. De neuroloog en neuropsycholoog hebben verklaard dat er geen duidelijke neurologische oorzaak voor zijn klachten is, en dat de appellant niet kon aantonen dat zijn medische toestand de onjuiste declaraties heeft veroorzaakt.
De Raad oordeelt dat de ernst van het gedrag van de appellant, in combinatie met zijn functie als kaderlid, het ontslag rechtvaardigt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 november 2017.