In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem is verleend per 1 mei 2015 na de afwijzing van zijn verzoek om verlenging van het Van Werk Naar Werk (VWNW)-traject. Appellant, die sinds 1975 in dienst was bij de rechtsvoorganger van zijn werkgever, had in het kader van een reorganisatie de status van herplaatsingskandidaat gekregen. Ondanks zijn interesse in andere functies, werd hij niet geplaatst en werd hij aangemerkt als VWNW-kandidaat. Na een periode van arbeidsongeschiktheid verzocht appellant om opschorting van het VWNW-traject, wat leidde tot een verlenging van de looptijd. Echter, op basis van advies van een loopbaanadviseur werd besloten om het VWNW-traject niet te verlengen, wat resulteerde in het ontslag van appellant.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het verzoek om verlenging van het VWNW-traject heeft kunnen afwijzen. De Raad stelt vast dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verlenging, aangezien er geen zekerheid was in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever dat binnen een half jaar een functie voor hem kon worden gevonden. Bovendien heeft appellant zelf aangegeven dat hij, gezien zijn verslechterende gezondheidstoestand, niet verwachtte dat een verlenging van het VWNW-traject zijn kansen op het vinden van een passende functie zou vergroten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid had om het VWNW-traject niet te verlengen en dat het ontslag van appellant per 1 mei 2015 rechtmatig was. De Raad wijst erop dat het niet tot zijn bevoegdheid behoort om partijen te verplichten tot onderhandelingen over een schikking, wat appellant had verzocht. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.A.M. van den Berk als leden.