ECLI:NL:CRVB:2017:3807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16-2794 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag na afwijzing verlenging VWNW-traject

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem is verleend per 1 mei 2015 na de afwijzing van zijn verzoek om verlenging van het Van Werk Naar Werk (VWNW)-traject. Appellant, die sinds 1975 in dienst was bij de rechtsvoorganger van zijn werkgever, had in het kader van een reorganisatie de status van herplaatsingskandidaat gekregen. Ondanks zijn interesse in andere functies, werd hij niet geplaatst en werd hij aangemerkt als VWNW-kandidaat. Na een periode van arbeidsongeschiktheid verzocht appellant om opschorting van het VWNW-traject, wat leidde tot een verlenging van de looptijd. Echter, op basis van advies van een loopbaanadviseur werd besloten om het VWNW-traject niet te verlengen, wat resulteerde in het ontslag van appellant.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het verzoek om verlenging van het VWNW-traject heeft kunnen afwijzen. De Raad stelt vast dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verlenging, aangezien er geen zekerheid was in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever dat binnen een half jaar een functie voor hem kon worden gevonden. Bovendien heeft appellant zelf aangegeven dat hij, gezien zijn verslechterende gezondheidstoestand, niet verwachtte dat een verlenging van het VWNW-traject zijn kansen op het vinden van een passende functie zou vergroten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid had om het VWNW-traject niet te verlengen en dat het ontslag van appellant per 1 mei 2015 rechtmatig was. De Raad wijst erop dat het niet tot zijn bevoegdheid behoort om partijen te verplichten tot onderhandelingen over een schikking, wat appellant had verzocht. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.A.M. van den Berk als leden.

Uitspraak

16/2794 AW, 16/6908 AW
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 maart 2016, 15/4617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WNO Bedrijven 1999, handelend onder de naam 'Breed' (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.P.J. Rubens, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rubens en mr. D. Galijasevic.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1 juli 1975 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [werkgever] en was laatstelijk werkzaam als projectmanager. Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur appellant in het kader van een reorganisatie de status van herplaatsingskandidaat verleend wegens het vervallen of ingrijpend wijzigen van de door appellant uitgeoefende functie.
1.2.
Appellant heeft aan het dagelijks bestuur zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functies van commercieel manager en manager detachering. Bij besluit van 24 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 augustus 2013, heeft het dagelijks bestuur besloten om appellant niet te plaatsen in één van deze functies en om hem aan te merken als Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaat. De rechtbank Gelderland heeft het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2013 bij uitspraak van 25 maart 2014 ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bevestigd bij uitspraak van 23 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2441.
1.3.
Op 25 juli 2013 hebben appellant en het dagelijks bestuur een overeenkomst ondertekend in het kader van het VWNW-traject. Bij brief van 2 juni 2014 heeft appellant verzocht om opschorting van dit traject in verband met een periode van arbeidsongeschiktheid vanaf
9 april 2013. Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het dagelijks bestuur de looptijd van het VWNW-traject verlengd met 26 weken en de nieuwe ontslagdatum voor appellant vastgesteld op 1 mei 2015. Daarbij is verwezen naar artikel 3:4, zesde lid, van het Sociaal plan (semi-)ambtelijk personeel Breed 2012 (Sociaal Plan).
1.4.
Op 24 februari 2015 heeft de loopbaanadviseur geadviseerd om het VWNW-traject van appellant niet te verlengen. Daarbij is onder meer vermeld dat appellant actief en zeer breed solliciteert, maar dat er niet een concreet aanbod van een werkgever beschikbaar is, zodat er geen indicatie voor een verlenging van het VWNW-traject is. Bij besluit van 2 maart 2015 heeft het dagelijks bestuur het advies van de loopbaanadviseur om het VNW traject niet verlengen overgenomen en aan appellant ontslag verleend per 1 mei 2015.
1.5.
Bij besluit van 24 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen het besluit van 2 maart 2015 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat artikel 10d:22, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) aan het dagelijks bestuur de discretionaire bevoegdheid geeft om de termijn van het VWNW-traject eenmalig te verlengen. Van die bevoegdheid is al gebruikt gemaakt bij het besluit van 18 juni 2014, zodat er geen ruimte is voor een verdere verlenging op grond van deze bepaling. Evenmin heeft het dagelijks bestuur aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule bedoeld in artikel 8:1 van het Sociaal Plan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat de verlenging van het VWNW-traject bij het besluit van 18 juni 2014 was gebaseerd op artikel 3:4, zesde lid, van het Sociaal plan, dus op een andere grondslag dan de verlengingsmogelijkheid bedoeld in artikel 10d:22, eerste lid, van de CAR/UWO. Omdat er nog geen eenmalige verlenging op basis van artikel 10d:22, eerste lid, van de CAR/UWO was verleend, kon de termijn van het VWNW-traject op basis van laatstgenoemde bepaling wel worden verlengd, mits aan de desbetreffende voorwaarden was voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat er op 24 februari 2015 dan wel 1 mei 2015 geen zekerheid was, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor appellant kon worden gevonden. Evenmin heeft appellant de conclusie van de loopbaanadviseur betwist dat voortzetting van het VWNW-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie niet aantoonbaar vergroot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid kunnen afzien van verlenging van het VWNW-traject op grond van artikel 10d:22, eerste lid, van de CAR/UWO. Naar aanleiding van de beroepsgrond van appellant dat de begeleiding in het kader van het VWNW-traject gebrekkig is geweest, heeft de rechtbank overwogen dat appellant de procedure van
artikel 10d:23 van de CAR/UWO had kunnen volgen.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep en in incidenteel hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Het incidenteel hoger beroep
3.1.1.
Het standpunt van het dagelijks bestuur, zoals bevestigd ter zitting, komt er in de kern op neer dat het niet de bedoeling is geweest van de sociale partners om meerdere verlengingen van het VWNW-traject naast elkaar mogelijk te maken en dat er daarom in het geheel geen ruimte was voor nóg een verlenging in vervolg op de verlenging van 18 juni 2014. De Raad volgt het dagelijks bestuur niet in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
3.1.2.
Appellant is op 11 oktober 2012 herplaatsingskandidaat geworden. Op dat moment gold de CAR/UWO voor de periode 1 juli 2008 tot 1 april 2013 (CAR/UWO 2008-2013). Op basis van die regeling kon reorganisatieontslag worden verleend zonder voorafgaande herplaatsingsinspanningen. Die hoefden pas te worden verricht ná het ontslagbesluit gedurende een re-integratiefase die in de opzegtermijn was opgenomen. Het Sociaal Plan is opgesteld tijdens de looptijd van de CAR/UWO 2008-2013. In artikel 3:4, zesde lid, van het Sociaal Plan is bepaald dat de re-integratiefase eenmalig kan worden opgeschort als sprake is van (langdurige) medische beperkingen die meebrengen dat de ambtenaar niet kan
re-integreren.
3.1.3.
Op 29 oktober 2012 is een addendum bij het Sociaal Plan opgesteld in verband met de toen aanstaande inwerkingtreding van de nieuwe CAR/UWO (CAR/UWO 2013-2015). Hierbij is onder meer artikel 3:4, vierde en vijfde lid, van het Sociaal Plan vervangen door de bepaling dat de VWNW-termijn ingaat op de dag van aanwijzing als herplaatsingskandidaat (in het voorliggende geval 11 oktober 2012) en uiterlijk 1 november 2014 eindigt. Het in 3.1.2 genoemde zesde lid van artikel 3:4 van het Sociaal Plan is niet gewijzigd of ingetrokken. Verder is in het tweede lid van het nieuwe artikel 6:6 van het Sociaal Plan bepaald dat het VWNW-traject kan worden verlengd als 1) er op basis van een schriftelijke toezegging van een werkgever zekerheid is dat binnen een half jaar een andere functie wordt gevonden, of
2) voortzetting van het traject de kans op een passende functie aantoonbaar vergroot. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 10d:22, eerste lid, van de CAR/UWO
2013-2015. Een bepaling zoals artikel 3:4, zesde lid, van het Sociaal Plan bevat de CAR/UWO 2013-2015 niet. In artikel 10d:3, eerste lid, van de CAR/UWO 2013-2015 is bepaald dat lokaal aanvullende afspraken kunnen worden gemaakt op hoofdstuk 10d.
3.1.4.
Bij het vaststellen van het addendum bestond de vrijheid om artikel 3:4, zesde lid, van het Sociaal Plan te laten vervallen, maar daarvan is (al dan niet bewust) afgezien. Dit betekent dat het (gewijzigde) Sociaal Plan naast de mogelijkheid van verlenging van de termijn wegens, kort gezegd, voldoende vooruitzicht op een passende functie nog steeds de mogelijkheid kent van opschorting van de termijn wegens ziekte. Het dagelijks bestuur heeft zijn stelling dat dit niet in overeenstemming zou zijn met de CAR/UWO 2013-2015 of met de wens van de sociale partners, niet nader onderbouwd. Het incidenteel hoger beroep slaagt dus niet.
Het hoger beroep
3.2.
De Raad staat voor de vraag of het dagelijks bestuur mocht overgaan tot reorganisatieontslag per 1 mei 2015 en mocht afzien van verlenging van het VWNW-traject met toepassing van artikel 6:6, tweede lid, van het Sociaal Plan en het vrijwel gelijkluidende artikel 10d:22, eerste lid, van de CAR/UWO 2013-2015.
3.3.
De Raad stelt vast dat voornoemde bepalingen voorzien in een bevoegdheid voor, in dit geval, het dagelijks bestuur om éénmalig het VWNW-traject te verlengen indien 1) er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van de werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de werknemer kan worden gevonden, of 2) voortzetting van het VWNW-traject de kans op het vinden van een passende functie aantoonbaar vergroot. Niet in geschil is dat er op 24 februari 2015, althans 1 mei 2015, geen zekerheid was, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor appellant kon worden gevonden. Appellant heeft desgevraagd ter zitting uiteengezet dat hij, gegeven zijn verslechterende gezondheidstoestand en medische beperkingen, niet de verwachting heeft dat met een verlenging van het VWNW-traject zijn kansen op het vinden van een passende functie aantoonbaar worden vergroot. De Raad is van oordeel dat, nu appellant niet voldeed aan de voorwaarden die in voornoemde bepalingen worden gesteld, het dagelijks bestuur in redelijkheid het verzoek om verlenging van het VWNW-traject heeft kunnen afwijzen en appellant terecht heeft ontslagen per 1 mei 2015. Het hoger beroep slaagt dus niet. In zijn beroepschrift heeft appellant nog uitvoerig uiteengezet dat hij het betreurt dat de schikkingsonderhandelingen tussen partijen niet tot het door appellant gewenste resultaat hebben geleid en heeft appellant de wens geuit om opnieuw met het dagelijks bestuur te onderhandelen om tot een schikking te komen. Met dit betoog ziet appellant eraan voorbij dat het niet behoort tot de bevoegdheid van de Raad om partijen op te dragen om onderhandelingen over een schikking te (her)openen.
3.4.
Nu het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet slagen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans

HD