In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die sinds 23 november 2012 arbeidsongeschikt is door ernstige somatische aandoeningen en depressieve klachten. De werkneemster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat men verwachtte dat er op lange termijn verbetering van haar belastbaarheid zou optreden. De werkneemster was van mening dat zij vanaf 21 november 2014 recht had op een IVA-uitkering, omdat haar situatie niet was verbeterd en zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat er op lange termijn verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster te verwachten was. De medische rapporten die door het Uwv waren ingediend, waren niet voldoende onderbouwd en hielden geen rekening met de totale medische situatie van de werkneemster. De Raad concludeerde dat de werkneemster op 21 november 2014 al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat het bestreden besluit van het Uwv niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de werkneemster werd gegrond verklaard. Het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster en moest haar het betaalde griffierecht vergoeden. De Raad bepaalde dat de werkneemster met ingang van 21 november 2014 recht heeft op een IVA-uitkering.