ECLI:NL:CRVB:2017:3777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
16/7419 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang en matching in ambtenarenrechtelijke functie-indeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, werkzaam in de voormalige politieregio Fryslân, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de indeling van zijn functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De korpschef had de functie van appellant ingeschaald in schaal 8, wat leidde tot een geschil over de matching van zijn functie met de LFNP-functie van Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP). De Raad oordeelde dat de korpschef de inhoud van de korpsfunctiebeschrijving terecht bepalend had geacht voor de indeling in domein, vakgebied en functie, en dat de appellant niet had onderbouwd wat zijn procesbelang was bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken bij de toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het de proceskosten betreft en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

16/7419 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 november 2016, 14/3825 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aanvullende grond en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/2641 AW plaatsgevonden op
7 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan, mr. E.M. van der Molen en
M.H. van der Zee. In de zaak 17/2641 AW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio Fryslân, thans regionale eenheid Noord-Nederland. De korpschef heeft de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op [naam functie] (schaal 8). Die uitgangspositie staat in rechte vast.
1.3.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de korpschef, onder verwijzing naar het advies van de Heroverwegingscommissie Functiewaardering, de waardering van de functie [naam functie] gehandhaafd op schaal 8. Bij de beslissing op bezwaar van 15 juni 2016 heeft de korpschef, na advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (CABF), het bezwaar van appellant hiertegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep van appellant ongegrond verklaard. Bij separate uitspraak van heden (17/2641 AW) heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.4.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) in het domein Uitvoering, met als vakgebied GGP en bijbehorende salarisschaal 8. Bij besluit van 15 juli 2014 (bestreden besluit 1) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Bij besluit van 4 april 2016 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het besluit van
16 december 2013 ingetrokken, voor zover in dat besluit het werkterrein Doelgroepen (Policing of Communities) ontbreekt. Voor het overige is het besluit van 16 december 2013 ongewijzigd gebleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, omdat bestreden besluit 2 hiervoor in de plaats is gekomen en appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over bestreden besluit 1. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van de aangevallen uitspraak op hierna te bespreken gronden bestreden.
Bestreden besluit 1
3.1.1.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank zijn beroep tegen bestreden besluit 1 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu bestreden besluit 2 slechts voor een deel in de plaats komt van bestreden besluit 1. De Raad stelt vast dat bestreden besluit 2 naar de inhoud een gedeeltelijke wijziging inhoudt van het primaire besluit van 16 december 2013, dat bij bestreden besluit 1 werd gehandhaafd. Bestreden besluit 2 is genomen nadat de korpschef in de beroepsfase alsnog tot de conclusie was gekomen dat appellant in zijn bezwaar, dat uitmondde in bestreden besluit 1, er terecht op gewezen had dat het werkterrein ontbrak. Dit gebrek werd geheeld bij bestreden besluit 2.
3.1.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet onderbouwd wat zijn procesbelang nog is bij een inhoudelijk oordeel over zijn beroep tegen bestreden besluit 1. Voor zover appellant een inhoudelijk oordeel wenst over de toekenning van en overgang naar de
LFNP-functie van senior GGP, met werkterrein Doelgroepen (Policing of Communities), komt dit hierna aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 2. De Raad is niet gebleken dat het te doen zou zijn om een geldelijke aanspraak.
3.1.3.
De slotsom luidt dat het hoger beroep, voor zover het de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1 betreft, niet slaagt en de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden bevestigd.
Bestreden besluit 2
3.2.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied, dan wel anderszins onhoudbaar is.
3.2.2.
De Raad stelt voorop dat, zoals in de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 is geoordeeld, het aan de betrokken politieambtenaar is om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.2.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling heeft plaatsgevonden, omdat zijn korpsfunctie van [naam functie] niet zou zijn ingeschaald waardoor matching van de meest vergelijkbare functie op grond van de salarisschaal, zoals de Regeling voorschrijft, in het geval van appellant niet mogelijk was. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de korpsfunctie van appellant was ingeschaald in schaal 8, zodat de korpschef dit ten grondslag kon leggen aan de matching. Dat er ook - zoals onder 1.3 van deze uitspraak is weergegeven - een procedure liep over de waardering van de functie, waardoor de functiewaardering nog kon wijzigen, maakt dit niet anders.
3.2.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de indeling in het vakgebied GGP geen recht doet aan zijn korpsfunctiebeschrijving en dat hij had moeten overgaan naar het vakgebied Operationeel Specialisme. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De korpschef heeft, onder verwijzing naar de matchingssystematiek, uiteengezet dat de LFNP-functie die het meest vergelijkbaar is aan de hand van de Regeling en de Transponeringstabel wordt bepaald. Verder is gewezen op het belang van de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), waarin de motivering voor de keuze van het vakgebied is neergelegd. In de kern gaat het er volgens de korpschef om dat in de korpsfunctie van appellant geen sprake is van beleidsontwikkeling en beleidsconcretisering, waarvan in de LFNP-functie van Operationeel Specialist A wel sprake is, blijkens pagina 58 e.v. van de Handleiding. Daarentegen is in de korpsfunctie van appellant sprake van operationele sturing en coördinatie, terwijl uit pagina 33 e.v. van de Handleiding blijkt dat in de functie van Operationeel Specialist A geen sprake is van coördinatie. Ook het veelvuldig voorkomen van processen die te maken hebben met toezicht en handhaving komt overeen met het vakgebied GGP, en niet met het vakgebied Operationeel Specialisme. De Raad ziet, gelet op de door de korpschef gegeven onderbouwing van de matching, in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om de matching met de functie senior GGP onhoudbaar te achten of om te oordelen dat dubbele matching had moeten plaatsvinden. Het uitgangspunt bij de matching is steeds de formele functiebeschrijving geweest, zo ook in het geval van appellant. De korpschef heeft de inhoud van zijn korpsfunctiebeschrijving terecht bepalend geacht voor de indeling in domein, vakgebied en functie. Dit is conform het bepaalde in artikel 3 van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling.
3.2.5.
Appellant heeft de juistheid bestreden van de overweging van de rechtbank dat, gelet op de werkzaamheden die in de korpsfunctiebeschrijving zijn vermeld, de functie geen regionale verantwoordelijkheid heeft en dat verantwoording moet worden afgelegd aan de groepschef, zodat de werkzaamheden zijn te verenigen met het vakgebied GGP. Appellant heeft gesteld dat genoemde factoren, wat daar ook van zij, niets van doen hebben met de vraag of het vakgebied GGP, en niet (ook) het vakgebied Operationeel Specialisme, het meest vergelijkbaar is. De Raad kan appellant hierin volgen. De gronden van de aangevallen uitspraak zijn in dit opzicht voor verbetering vatbaar.
3.2.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep ook, voor zover het de ongegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 2 betreft, niet slaagt en de aangevallen uitspraak ook in zoverre, met verbetering van gronden als onder 3.2.5 weergegeven, moet worden bevestigd.
Proceskostenveroordeling
3.3.
Appellant heeft betoogd, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad ter zake (uitspraak van 27 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2603), dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling bij de toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. De Raad volgt appellant hierin. Het hoger beroep slaagt in zoverre. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover geen proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad alsnog overgaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand ten laste van de Staat der Nederlanden. Deze kosten worden begroot op € 495,- (1 punt voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade, wegingsfactor 0,5, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 0,5).
4. Aanleiding bestaat voorts de Staat der Nederlanden te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden eveneens begroot op € 495,-. Ook bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is
uitgesproken;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de
proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 990,-;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de griffier aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 251,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD