In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W. de Klein, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering tot senior GGP door de korpschef van politie. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar wel een schadevergoeding van € 1.500,- toegekend aan de appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Volgens vaste rechtspraak is bij toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn een veroordeling in de proceskosten van de belanghebbende ten laste van de Staat der Nederlanden aangewezen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover geen proceskostenvergoeding is toegekend en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 741,- aan proceskosten aan de appellant. Tevens is bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251,- aan de appellant wordt terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van proceskostenveroordelingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen van overschrijding van de redelijke termijn.