Uitspraak
13 juli 2017 om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn bezwaar door het CAK. Het CAK had verzoeker eerder meegedeeld dat hij een zorgverzekering had afgesloten en dat hij een bestuursrechtelijke premie verschuldigd was. Verzoeker betwistte de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten en de hoogte van de premie, en voerde aan dat hij niet ingeschreven was in de gemeentelijke basisadministratie.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met het nationale of internationale recht. Ook werd vastgesteld dat verzoeker geen gronden had aangevoerd tegen de eindafrekening van de bestuursrechtelijke premie. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de inning van de premie te stoppen. De uitspraak benadrukte dat de verplichting tot het afsluiten van een zorgverzekering al eerder was opgelegd en dat de gronden van verzoeker niet relevant waren voor de beoordeling van het bestreden besluit.
De uitspraak werd gedaan met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak deed in de hoofdzaak. De beslissing om geen voorlopige voorziening te treffen werd ook onderbouwd door het feit dat verzoeker geen nieuwe gronden had aangedragen die de eerdere uitspraak konden ondermijnen.