ECLI:NL:CRVB:2017:3763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
15/7833 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als schoonmaker werkte, is sinds 23 november 2012 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn aanvraag afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig of meer dan 35% arbeidsongeschikt is en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen vanwege zijn psychische klachten. Hij heeft informatie ingediend van behandelaars ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft verzocht om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is om de beoordeling van de verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat hij geschikt is voor de geselecteerde functies. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

15/7833 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 oktober 2015, 15/1845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 15/7835, plaatsgevonden op
14 september 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Verstraten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.G. Boelen. Na behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk als schoonmaker gewerkt bij [bedrijf] . Hij is op
23 november 2012 met psychische klachten uitgevallen vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving.
1.2.
In het kader van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van
11 december 2014 vermeld dat appellant ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met cluster B-kenmerken heeft. In de Functionele Mogelijkhedenlijst van 17 december 2014 heeft de verzekeringsarts met name beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van
8 januari 2015 aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat appellant geen verlies aan verdienvermogen heeft.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 januari 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 november 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 28 april 2015 vermeld dat appellant niet voldoet aan de criteria om een situatie aan te nemen waarin geen benutbare mogelijkheden bestaan. Bij beslissing op bezwaar van 4 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 januari 2015, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig, dan wel meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Voorts heeft appellant gesteld dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten in verband met de psychische klachten die hij heeft door persoonlijkheidsproblematiek en misbruik van middelen. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant verwezen naar reeds eerder ingebrachte informatie, te weten een CIZ-indicatie en inlichtingen van PsyQ en GGZ.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Met de in beroep ingebrachte inlichtingen van behandelaars en hulpverleners is niet aannemelijk gemaakt dat appellant meer beperkingen heeft door zijn psychische klachten dan door het Uwv is aangenomen.
4.2.
Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is voor de voor hem door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Dat deze functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn, is toereikend gemotiveerd door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) van het Uwv. Uit de in 4.1 genoemde inlichtingen kan niet worden afgeleid dat hij door zijn persoonlijkheidsproblematiek of het middelenmisbruik niet in staat is om deze functies te vervullen.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM