ECLI:NL:CRVB:2017:3761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
16/114 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatman in het kader van loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loongerelateerde WGA-uitkering van een werknemer die zich ziek had gemeld. De werknemer, die op 1 maart 2007 in dienst trad als fiscaal medewerker, werd in 2010 benoemd tot adjunct-directeur, maar heeft zich op 3 mei 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Na een conflict over re-integratieverplichtingen werd hij op non-actief gesteld en ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2014.

Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat de werknemer recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 78%. Appellante, de werkgever, was het niet eens met de maatman die door het Uwv was vastgesteld op de functie van adjunct-directeur. Appellante stelde dat de werknemer deze functie nooit naar behoren had uitgeoefend en dat de maatman daarom op de functie van fiscaal medewerker moest worden vastgesteld.

De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de functie van adjunct-directeur als maatman had aangemerkt, omdat er geen voldoende bewijs was dat de werknemer niet in staat was deze functie uit te oefenen. De uitspraak benadrukt het belang van de functie die de werknemer daadwerkelijk heeft vervuld en de omstandigheden rondom zijn arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

16.114 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 november 2015, 15/5799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] te [woonplaats 2] (werknemer)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Ramadhin hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werknemer heeft mr. J.P.J. van de Griend, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Namens appellante is mr. Ramadhin verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek. Werknemer is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer is op 1 maart 2007 bij appellante in dienst getreden als fiscaal medewerker. Hij is in 2010, volgens appellante “niet officieel”, benoemd tot adjunct-directeur. Werknemer heeft zich op 3 mei 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op 18 maart 2014 is werknemer wegens een conflict over re-integratieverplichtingen op non-actief gesteld. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2014 ontbonden.
1.2.
Na ommekomst van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 29 april 2015 bepaald dat werknemer met ingang van 28 mei 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 78%.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellante tegen het besluit van
29 april 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv de maatman in het kader van de
WIA-beoordeling ten onrechte heeft vastgesteld op de functie van adjunct-directeur. Tijdens de re-integratiefase na de ziekmelding is gebleken dat werknemer deze functie nooit naar behoren heeft uitgeoefend. Werknemer heeft zich tot aan zijn non-actief stelling in maart 2014 louter toegelegd op boekhoudkundige werkzaamheden die verbonden zijn aan de (eerder uitgeoefende) functie van fiscaal medewerker. Omdat werknemer niet geschikt is gebleken voor de functie van adjunct-directeur, en hij feitelijk steeds boekhoudkundige werkzaamheden heeft verricht, dient de maatman te worden vastgesteld op de functie van fiscaal medewerker.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank daartoe, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, kort samengevat overwogen dat in beginsel als maatman dient te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk verrichtte voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Van die hoofdregel wordt afgeweken als er sprake is van een oorzakelijk verband tussen de uitval en de zwaarte van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de directeur van appellante in een telefonisch contact op
3 juli 2013 desgevraagd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft meegedeeld dat werknemer tot zijn uitval op 30 mei 2013, werkzaam was als adjunct-directeur met de daarbij behorende (leidinggevende) taken en verantwoordelijkheden. In beroep is dit door appellante bevestigd. In de grond dat de functie te zwaar bleek voor werknemer heeft de rechtbank geen reden gezien om een andere maatman te bepalen. De tussen werknemer en de directeur van appellante gewisselde e-mailcorrespondentie van oktober 2010 is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als sturing ter verbetering van het functioneren. Tot mei 2013 is niet gebleken van veelvuldig verzuim. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. Het Uwv heeft terecht de maatman vastgesteld op de functie van adjunct-directeur.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd over de maatman.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in hoger beroep herhaalde gronden zijn door de rechtbank in de aangevallen uitspraak volledig en gemotiveerd in haar overwegingen besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven.
4.2.
Het vorenstaande houdt in dat de rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv de functie van adjunct-directeur terecht als maatman heeft aangemerkt.
4.3.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM