ECLI:NL:CRVB:2017:3723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
15/7934 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had zijn uitkering per 21 december 2014 beëindigd zien worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De beëindiging was gebaseerd op een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, waarbij werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. De appellant stelde dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat hij recht had op een urenbeperking tot 20 uur per week.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder een rapport van een psychiater en andere medische gegevens. De Raad concludeerde dat de psychische beperkingen van de appellant niet waren onderschat en dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. De rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond was verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims. De Raad oordeelde dat de appellant geen separate gronden had ingediend tegen de arbeidskundige beoordeling, waardoor de geschiktheid voor de geselecteerde functie voldoende was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, maar deze was verhinderd te ondertekenen.

Uitspraak

15/7934 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 november 2015, 15/2331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Lessy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. U. Santi, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 21 juni 2012 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,96%.
1.2.
Op verzoek van de werkgever van appellant heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden. Op 24 juni 2014 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv.
1.3.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 juli 2014 geconcludeerd dat appellant een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 34,31%.
1.4.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge Wet WIA per 21 december 2014 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juni 2014 minder dan 35%, namelijk 34,31%, bedraagt.
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant op 8 januari 2015 heeft onderzocht en op 6 februari 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, van
9 februari 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de conclusies van dat onderzoek worden onderschreven, inclusief de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de FML van 9 juni 2015, zoals die in de beroepsfase – licht aangescherpt – is vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Appellant stelt dat zijn beperkingen sinds de toekenning van de WIA-uitkering per 21 juni 2012 juist zijn toegenomen. Verwezen wordt naar een rapport van Ergatis arbeid en gezondheid van 1 november 2013, waarin onder meer geconcludeerd wordt dat de gezondheidstoestand van appellant is verslechterd en dat hij gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken. Ook zijn ten onrechte de conclusies van het op verzoek van het Uwv door de psychiater G.C. Zwartjes opgestelde rapport van 30 januari 2015 niet gevolgd. Met name ook is geen rekening gehouden met de bij dat rapport gevoegde Psychische Mogelijkhedenlijst. Appellant is nog steeds onder behandeling van een cardioloog en een longarts.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De psychische beperkingen, zoals aangeven in het rapport van psychiater Zwartjes, zijn in feite ongewijzigd overgenomen in de FML van 9 juni 2015. Uit de overige beschikbare medische informatie kan niet worden afgeleid dat hiermee de psychische beperkingen van appellant zijn onderschat. Uit de in hoger beroep door appellant overgelegde medische stukken blijkt dat appellant vanaf 2015 in toenemende mate hart- en longklachten heeft. Ter beoordeling staat in deze procedure echter slechts de situatie op de datum in geding, zijnde 21 december 2014. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2015 en 20 februari 2017 is afdoende gemotiveerd, ook onder verwijzing naar de standpunten van de behandeld specialisten, dat er ten tijde van de datum in geding geen aanleiding was voor een urenbeperking tot 20 uur per week. Daarbij heeft het Uwv ook waarde mogen hechten aan de door veel artsen geconstateerde slechte conditionele situatie van appellant, die op zich niet als ziekte of gebrek kan worden beschouwd maar debet is aan zijn levensstijl. Het rapport van Ergatis dat wel tot een urenbeperking concludeert dateert van 31 oktober 2013, ruim voor de datum in geding, zodat daaraan terecht geen doorslaggevende waarde is gehecht.
4.2.
Appellant heeft geen separate gronden ingediend tegen de arbeidskundige beoordeling. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 juni 2015 is de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functie ook voldoende onderbouwd.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

AB