In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De werknemer had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat hem geen uitkering toekende, en het Uwv had in een tweede besluit het bezwaar van de werknemer gegrond verklaard. Appellante, de werkgever, heeft tegen dit besluit hoger beroep ingesteld.
De Raad oordeelt dat het Uwv met het bestreden besluit 2 het eerdere besluit heeft gewijzigd, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven. De Raad heeft vastgesteld dat de werknemer al een loongerelateerde WGA-uitkering ontving tot 20 augustus 2016 en dat het nieuwe besluit van het Uwv niet leidt tot een onterecht betaalde uitkering. De Raad verklaart het beroep van de werknemer tegen het nieuwe besluit niet-ontvankelijk, omdat hij geen procesbelang heeft. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 5.943,59.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de Raad in het beoordelen van besluiten van het Uwv. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.