ECLI:NL:CRVB:2017:3679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- A. Stehouwer
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van ontbrekende bankafschriften en werkvermoeden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking van bijstand aan appellant, die vanaf 17 september 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De intrekking vond plaats omdat appellant geen bankafschriften kon overleggen over een periode waarin hij geacht werd op geld waardeerbare werkzaamheden te hebben verricht. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstand per 1 maart 2015 stopgezet, omdat appellant de gevraagde gegevens niet had ingeleverd. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het ontbreken van de bankafschriften invloed had op het recht op bijstand van appellant in de te beoordelen periode. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij het besluit van 10 augustus 2015 werd vernietigd en het besluit van 11 mei 2015 werd herroepen. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand niet op de juiste grondslag was gebaseerd, aangezien het college niet had aangetoond dat appellant in de te beoordelen periode niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De Raad bevestigde echter de intrekking van de bijstand over de periode waarin appellant daadwerkelijk inkomsten had verworven uit werk.