ECLI:NL:CRVB:2017:3654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/6771 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening op basis van niet-naleving van verplichtingen uit de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1991, had in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 februari 2015 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet (PW). In januari 2015 werd zijn bijstandsuitkering met 20% verlaagd omdat hij niet was gestart met een opleiding. Na zijn aanvraag voor bijstand op 23 juni 2015, werd appellant verplicht om gedurende een zoekperiode van vier weken actief te solliciteren en zich in te schrijven voor opleidingen. Echter, tijdens het vervolggesprek op 21 juli 2015 bleek dat appellant niet aan deze verplichtingen had voldaan. Hij kon geen bewijs overleggen van zijn sollicitaties en had geen andere relevante documenten ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders van Diemen heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat uit de houding en gedragingen van appellant bleek dat hij zijn verplichtingen niet wilde nakomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad bevestigde dat appellant niet had aangetoond dat hij zich had ingespannen om werk of een opleiding te vinden, en dat het college terecht had geconcludeerd dat hij niet voldeed aan de verplichtingen van de PW.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.F. Claessens als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.

Uitspraak

16.6771 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2016, 15/8369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hendrikse. Het college heeft zich, zoals tevoren was bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft in de periode van 1 oktober 2014 tot
1 februari 2015 bijstand ontvangen ingevolge de Participatiewet (PW), waarbij in de maand januari 2015 een verlaging van 20% is toegepast omdat hij op 1 september 2014 niet is gestart met een opleiding. Vanaf 1 februari 2015 had hij geen recht meer op bijstand omdat hij op die datum alsnog met een opleiding zou starten en aanspraak kon maken op studiefinanciering. Appellant heeft zich echter niet voor een opleiding aangemeld.
1.2.
Appellant heeft zich op 23 juni 2015 opnieuw gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand. Volgens een door appellant op die datum ondertekend inspanningsplan was appellant verplicht om tijdens de op grond van artikel 41, vierde lid, van de PW voor hem geldende zoekperiode van vier weken te solliciteren of een opleiding te zoeken. In het inspanningsplan zijn aan appellant de volgende opdrachten gegeven:
“1. Maak uw cv up-to-date en controleer of het nog verbeterd kan worden;
2. Zet uw cv op werk.nl open en zorg ervoor dat u van minimaal drie kansrijke beroepen vacatures per e-mail ontvangt;
3. Schrijf u in bij minstens 5 vacaturewebsites;
4. Doe iedere week 5 serieuze sollicitaties naar ‘algemeen geaccepteerde arbeid’;
5. Schrijf u bij minstens 3 uitzendbureaus in en bezoek ze iedere twee weken;
6. Stuur 3 open sollicitaties naar bedrijven waar u graag wilt werken;
7. Maak een afspraak met een decaan van de opleiding die u wilt gaan volgen;
8. Maak een afspraak met Bureau Leerplicht plus om uw scholingsmogelijkheden te bespreken en/of een vrijstelling aan te vragen;
9. Schrijf u in voor een opleiding bij het ROC en/of avondopleiding;
10. Onderzoek uw mogelijkheden om terug te keren naar school.”
Voorts is in het inspanningsplan vermeld dat appellant ervoor moet zorgen dat hij van alle opdrachten bewijzen meeneemt naar het vervolggesprek.
1.3.
Het vervolggesprek heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Uit de rapportage die van dat gesprek is gemaakt blijkt het volgende. Appellant heeft een aantal printjes van de website [naam uitzendbureau] meegenomen, waarop te zien is dat hij zijn gegevens heeft ingevuld om te reageren op vacatures en zijn cv heeft bijgevoegd. Uit deze printjes blijkt echter niet dat de sollicitaties daadwerkelijk zijn verzonden, omdat op de printjes nog staat ‘versturen’ en geen bevestigingen zijn bijgevoegd. De participatiecoach [naam participatiecoach] ( [naam participatiecoach] ) heeft daarom telefonisch contact opgenomen met [naam uitzendbureau] , waaruit bleek dat [naam uitzendbureau] geen sollicitaties van appellant heeft ontvangen. Appellant kan niet aantonen dat hij de sollicitaties wel heeft verstuurd en heeft ook geen andere sollicitatiebewijzen ingeleverd. Appellant heeft verklaard dat hij heeft gesproken met een decaan van een ROC, die hem heeft verteld dat hij niet mag starten op het reguliere MBO. Appellant kan dit echter niet aantonen. Geconcludeerd is dat appellant zich niet heeft gehouden aan de afspraken in het inspanningsplan en dat zijn aanvraag om bijstand zal worden afgewezen. Aan appellant is aangeboden om een nieuw inspanningsplan op te stellen, maar appellant wilde hiervan geen gebruikmaken.
1.4.
Bij besluit van 13 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 november 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand van appellant afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de houding en gedragingen van appellant ondubbelzinnig is gebleken dat hij zijn verplichtingen niet wil nakomen. Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW, bestaat in dat geval geen recht op bijstand.
1.5.
Appellant is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij slechts aan drie van de tien inspanningsverplichtingen niet heeft voldaan en dat het college daarom ook had kunnen overgaan tot een tijdelijke verlaging van de bijstand in plaats van de uitkering in zijn geheel te weigeren. Door de bijstand te weigeren heeft het college volgens hem blijk gegeven van een onevenredige belangenafweging. Voorts heeft appellant gesteld dat onduidelijk is welk beleid het college hanteert bij de beoordeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat niet is gebleken dat de sollicitaties, waarvan appellant printjes heeft overgelegd, daadwerkelijk zijn verzonden. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het feit dat uit navraag bij [naam uitzendbureau] door [naam participatiecoach] is gebleken dat geen sollicitaties van appellant zijn ontvangen. Voor zover appellant stelt dat het college de verkeerde personen bij [naam uitzendbureau] heeft gesproken, overweegt de rechtbank dat door [naam participatiecoach] is verklaard dat hij heeft gesproken met de specifieke intercedente(n) die met naam en telefoonnummer vermeld staan bij de vacatures. Uit deze gesprekken is gebleken dat er geen enkele sollicitatie van appellant is ontvangen. Ook heeft appellant niet op andere wijze aangetoond dat hij heeft gesolliciteerd en hij heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij met een decaan heeft gesproken. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat hij zich binnen de gegeven zoekperiode heeft ingespannen om werk te vinden of om naar school te gaan. Dit betekent dat uit de houding en gedragingen van appellant ondubbelzinnig is gebleken dat hij niet wil voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de PW. Gelet hierop was voor een andere consequentie dan een weigering van de bijstand geen plaats.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij zijn eerder in beroep aangevoerde gronden herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In wat appellant in hoger beroep, bij wijze van herhaling van het gestelde in beroep, heeft aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. De opdrachten in het inspanningsplan zijn duidelijk en ook is in het inspanningsplan duidelijk vermeld dat appellant bewijzen moet overleggen van zijn activiteiten. Uit het dossier blijkt alleen dat hij een cv heeft opgesteld en zich via websites heeft ingeschreven bij enkele uitzendbureaus en/of vacaturebanken. Appellant heeft echter ook in hoger beroep geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij actief heeft gesolliciteerd of naar een opleiding heeft gezocht. Dat hij zich heeft ingezet om aan werk of een opleiding te komen is dan ook niet gebleken. Daarmee heeft appellant aan essentiële verplichtingen uit het inspanningsplan niet voldaan. Dat het college hem ten aanzien van de uitvoering van zeven van de tien onderscheiden opdrachten uit dat plan geen expliciet verwijt heeft gemaakt, doet daar niet aan af. Voorts is niet gebleken dat appellant wegens fysieke of psychische beperkingen niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Onder die omstandigheden hoefde het college niet te volstaan met het opleggen van een tijdelijke maatregel en heeft het college terecht de conclusie getrokken dat uit de houding en gedragingen van appellant ondubbelzinnig is gebleken dat hij zijn verplichtingen ingevolge de PW niet wil nakomen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A. Stehouwer en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Tuit

HD