ECLI:NL:CRVB:2017:3652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/6312 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag op basis van financiële situatie en leningen

In deze zaak heeft appellante op 10 augustus 2015 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 7 mei 2015. Appellante heeft aangegeven dat haar bedrijf op last van de burgemeester gesloten is. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft de aanvraag op 16 oktober 2015 afgewezen, omdat het ontvangen bedrag van € 2.503,05 meer was dan de geldende bijstandsnorm. Appellante heeft bezwaar gemaakt en aanvullende bankafschriften overgelegd, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de financiële situatie van appellante essentieel is voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De ontvangen bedragen zijn geen leningen voor levensonderhoud, maar zijn bedoeld voor de betaling van vaste lasten van haar bedrijf. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, omdat appellante geen gronden heeft aangevoerd die de afwijzing van de bijstandsaanvraag kunnen onderbouwen.

De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.

Uitspraak

16.6312 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 september 2016, 16/503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.F. Beulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2017. Namens appellante is mr. Beulen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. Benning-Hellebrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 10 augustus 2015 gemeld om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aan te vragen, met als gewenste ingangsdatum 7 mei 2015. Zij heeft daarbij opgegeven dat haar bedrijf, [bedrijf] , sinds 7 mei 2015 op last van de burgemeester is gesloten. Appellante is sinds 2 oktober 2015 woonachtig in een andere gemeente.
1.2.
Bij brief van 14 september 2015 heeft college, voor zover van belang, appellante verzocht bankafschriften over de periode van 1 januari 2015 tot en met 14 september 2015 over te leggen. Appellante heeft de gevraagde bankafschriften tot 4 september 2015 overgelegd. Uit die bankafschriften van appellante blijkt dat zij in de maand augustus 2015 van
[naam] ( [X] ) een bedrag van in totaal € 2.503,05 heeft ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat het ontvangen bedrag van € 2.503,05 meer is dan de op appellante van toepassing zijnde norm van € 962,63. Omdat appellante geen bankafschriften heeft overgelegd over de periode van 4 september 2015 tot
1 oktober 2015 is het recht op bijstand vanaf 1 september 2015 niet vast te stellen.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2015 en alsnog bankafschriften overgelegd over de periode van 4 september 2015 tot 1 oktober 2015. Uit deze bankafschriften blijkt dat appellante in de maand september 2015 van M een bedrag van in totaal € 1.260,- heeft ontvangen.
1.5.
Bij besluit van 1 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De grondslag van de besluitvorming is in die zin gewijzigd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van 11 augustus 2015 tot
2 oktober 2015 verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. De in augustus 2015 en september 2015 ontvangen geldbedragen betreffen geen geldleningen omdat de terugbetaling afhankelijk is gesteld van een onzekere toekomstige gebeurtenis, namelijk indien en zodra appellante weer over voldoende eigen inkomsten kan beschikken. En het college heeft de afwijzing van de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht tot 7 mei 2015 nader gemotiveerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante is sinds 2 oktober 2015 woonachtig in een andere gemeente. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 7 mei 2015 tot en met 1 oktober 2015.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellante in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.4.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138) heeft een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Zie de uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872. Daartoe dient de betrokkene aannemelijk te maken dat er geen ander inkomen is en voorts dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Daarvoor is van belang dat betrokkene aannemelijk maakt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen, dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden, en dat die lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving met de vermelding “lening voor levensonderhoud” zal daartoe in beginsel volstaan. Voorts moet daarbij de identiteit van de crediteur vaststaan. Zie de uitspraak van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3188.
4.6.
Appellante voert aan dat uit de leenovereenkomsten blijkt dat sprake is van een schuld, dat in het kader van deze overeenkomsten bedragen werden overgeboekt aan haar en er een terugbetalingsverplichting is. De bedragen waren wel degelijk leningen, die terugbetaald moeten worden en inmiddels lost zij ook daadwerkelijk af. Daarnaast was ook duidelijk dat er geen andere inkomsten waren voor appellante. Het betrof leningen om de vaste lasten van het bedrijf van appellante te kunnen betalen. Hieruit volgt dat appellante de gestorte bedragen niet heeft ontvangen om in haar levensonderhoud te voorzien. Gelet op de onder 4.5 vermelde criteria heeft het college alleen al daarom de aanvraag terecht afgewezen.
4.7.
Appellante voert aan dat het college geen aandacht heeft besteed aan het verzoek om bijstand met terugwerkende kracht. Het college heeft in het bestreden besluit de afwijzing van bijstand met terugwerkende kracht nader gemotiveerd. De aangevoerde grond slaagt daarom niet. In hoger beroep heeft appellante geen gronden aangevoerd tegen de motivering die het college heeft gegeven.
4.8.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD