ECLI:NL:CRVB:2017:363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
15/7335 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had de aanvraag afgewezen, waarbij het stelde dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft vastgesteld dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. Dit betekent dat de noodzaak voor Wmo-opvang niet meer aan de orde is. De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. Betrokkene had geen recht op opvang op grond van de Wmo, omdat hij gebruik kon maken van de voorzieningen in de VBL.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van betrokkene tegen het niet toekennen van dwangsommen niet slaagde, omdat hij geen beroep had ingesteld tegen de vaststelling dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7335 WMO, 15/7518 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 oktober 2015, 15/3775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6738, 15/6977, 15/6552, 15/6975, 15/6465, 15/7007, 15/7032, 15/7070, 16/3786, 15/7064, 15/7284, 15/7260, 15/7293, 15/7329, 15/7333, 15/7335 en 15/7518 heeft gevoegd plaatsgehad op 12 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 7 januari 2014 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de weigering hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 7 januari 2014 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 7 april 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 26 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om betrokkene opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd. Het college heeft geen dwangsom toegekend wegens niet tijdig beslissen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 7 april 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3096, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel het bezwaar van 7 januari 2014 als op het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2014, in die zin dat betrokkene vanaf 29 november 2013 geen recht had op opvang op grond van de Wmo.
4.2.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.3.
Voor zover het hoger beroep van betrokkene zich richt tegen het niet toekennen van dwangsommen, slaagt dit niet. Betrokkene heeft geen beroep ingesteld tegen de vaststelling door het college dat geen dwangsommen zijn verbeurd en er is geen grond om te oordelen dat hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Uit artikel 6:13 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dan dat betrokkene hiertegen niet eerst in hoger beroep kan opkomen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB