In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 april 2016 het beroep tegen een bestreden besluit van het CAK niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het CAK had appellante op 18 december 2015 een aanmaning gestuurd om een openstaand bedrag van € 4.049,99 aan buitenlandbijdragen over de jaren 2006 tot en met 2009 te betalen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanmaning, maar het CAK verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat tegen een aanmaning geen bezwaar en beroep mogelijk is.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat appellante niet tijdig beroepsgronden heeft ingediend en haar de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen. Ondanks uitstel heeft appellante de gronden niet binnen de gestelde termijn ingediend. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij door haar psychische gesteldheid niet in staat was om tijdig de gronden in te dienen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante haar standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en komt niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden die gericht zijn tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 18 oktober 2017, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.