ECLI:NL:CRVB:2017:358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven te Amsterdam. Het college had deze aanvraag afgewezen op 2 april 2014, en dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, waarbij werd bepaald dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken en het koppelingsbeginsel uit de Vreemdelingenwet 2000. De Raad oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. Dit betekent dat de opvang in een VBL voldoende is om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het internationaal recht. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van het college slaagt, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd werd en het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de opvang van vreemdelingen en de juridische implicaties van de Wmo in relatie tot deze voorzieningen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.