ECLI:NL:CRVB:2017:357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
15/6552 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdeling en Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had de aanvraag afgewezen, stellende dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat opvang in een VBL in het algemeen als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt. Betrokkene voerde aan dat de voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, maar de Raad oordeelde dat deze voorwaarde niet afdoet aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6552 WMO, 15/6975 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2015, 14/7159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6738, 15/6977, 15/6552, 15/6975, 15/6465, 15/7007, 15/7032, 15/7070, 16/3786, 15/7064, 15/7284, 15/7260, 15/7293, 15/7329, 15/7333, 15/7335 en 15/7518 heeft gevoegd plaatsgehad op 12 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 30 december 2013 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de weigering hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 30 december 2013 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 28 mei 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 29 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om betrokkene opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 28 mei 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3096, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel het bezwaar van 30 december 2013 als op het bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2014, in die zin dat betrokkene vanaf 29 november 2013 geen recht had op opvang op grond van de Wmo.
4.2.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.3.
De beroepsgrond van betrokkene dat opvang in een VBL van hem niet kan worden gevergd, omdat de daaraan verbonden voorwaarde van medewerking aan vertrek in zijn bijzondere omstandigheden onrechtmatig is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze voorwaarde doet immers niet af aan de feitelijke beschikbaarheid van de VBL. De beoordeling van de rechtmatigheid van de gestelde voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en – in hoger beroep – uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.4.
Betrokkene wordt niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat hij dwangsommen is misgelopen doordat geen besluiten op zijn aanvraag van 29 november 2013 en zijn bezwaar van 30 december 2013 zijn genomen. Als al sprake is geweest van een aanvraag op 29 november 2013, is daarop vrijwel direct beslist door betrokkene, anders dan anderen, geen toegangspas voor de opvang in de Vluchthaven te verstrekken. Deze beslissing is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij geweigerd is betrokkene maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen.
Op het bezwaarschrift van 30 december 2013 is, gelet op 4.1, beslist bij het bestreden besluit.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB