ECLI:NL:CRVB:2017:3553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
15/7177 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en toetsing aan medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant had zich op 13 september 2012 ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid, met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 4 november 2014 vastgesteld dat appellant per 11 september 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellant in staat was om met de geselecteerde functies ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de medische oordelen van het Uwv. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende aandacht is besteed aan zijn schouder- en psychische klachten en dat hij niet kan lezen en schrijven. Hij heeft verzocht om een medisch deskundige in te schakelen, verwijzend naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische gegevens en dat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellant, ook al heeft hij beperkte lees- en taalvaardigheid. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15.7177 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 oktober 2015, 15/5420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft N. el Bousati hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 13 september 2012, vanuit een situatie waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 4 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 11 september 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts van 15 oktober 2014 en van een arbeidsdeskundige van 3 november 2014, waarin het standpunt is neergelegd dat appellant beperkingen heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat hij met de voor hem geselecteerde functies ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 november 2014, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in de voor appellant vastgestelde psychische en lichamelijke beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat er geen redenen tot twijfel zijn aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie over de belastbaarheid van appellant overtuigend heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft zich ook kunnen vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende aandacht is besteed aan zijn schouderklachten en aan zijn psychische klachten en dat hij niet kan lezen en schrijven. Appellant heeft ter zitting verzocht om een medisch deskundige in te schakelen, waarbij hij een beroep heeft gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, is de Raad mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Korošec tegen Slovenië (EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212) tot het oordeel gekomen dat de kern van het beginsel van
equality of armserin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen
equality of armstussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
4.2.
Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist is te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door in beroep en hoger beroep brieven van de behandelend sector in te zenden waaronder brieven van de huisarts en van de behandelend psychiater, neuropsycholoog, orthopedisch chirurg, longarts en MDL-arts. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van gelijke procespositie.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in beroep beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 11 september 2014. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.2.
Met de in hoger beroep ingebrachte afspraakherinnering voor een bezoek aan de
Poli orthopedie, verwijzing naar een fysiotherapeut, oproep voor een keuring door
GGD Haaglanden en overzicht van voorgeschreven medicatie is er geen ander beeld van de medische toestand van appellant op 11 september 2014, de datum die in geding is. De gegevens zien op medische behandelingen in 2015 en het medicijngebruik was bij de artsen van het Uwv bekend.
4.3.3.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen en nader advies te vragen.
4.4.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat, gegeven de juistheid van de voor appellant van toepassing zijnde beperkingen, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als voor hem passend zijn aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies eenvoudige en routinematige functies zijn met ten hoogste opleidingsniveau 2, waarin volgens een vast patroon met mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies wordt gewerkt, moet appellant in staat worden geacht ook te voldoen aan de gestelde eisen voor de zeer beperkte schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal. In dat verband is niet zonder betekenis dat appellant 35 jaar in Nederland woont en voorafgaand aan zijn werkloosheid bijna tien jaar een dienstverband met zijn voormalig werkgever heeft gehad. Dat appellant mogelijk ouder is dan thans wordt aangenomen is niet met gegevens onderbouwd en is ook niet van invloed op de huidige beoordeling.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) van L.H.J. van Haarlem

AB