In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, werkzaam als politieambtenaar, had een verzoek om bevordering ingediend, maar dit verzoek was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereiste beoordeling boven de norm. De korpschef van politie had de afwijzing gemotiveerd door te stellen dat de beoordelingen van appellante niet voldeden aan de criteria die waren vastgesteld in het loopbaanbeleid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling was gebleven en dat appellante niet beschikte over een beoordeling die voldeed aan de norm. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met ruim negen maanden en kende een schadevergoeding van € 1.000,- toe aan appellante. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 247,50.