ECLI:NL:CRVB:2017:3548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
15/2541 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om bevordering van generalist GGP naar senior GGP en uitleg van beleidscriteria door korpschef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die verzocht om bevordering van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) naar senior GGP. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De korpschef had het verzoek afgewezen op basis van de beoordeling van appellant, die niet voldeed aan de vereisten van het loopbaanbeleid. De Raad oordeelt dat de korpschef een juiste maatstaf heeft aangelegd bij de uitleg van de term 'boven de norm' en dat de afwijzing van het verzoek om bevordering terecht was. De Raad bevestigt dat de beoordeling van appellant niet tegen uitstekend aan zat en dat hij niet voldeed aan de eis van relevante werkervaring. De Raad concludeert dat het besluit van de korpschef om het verzoek om bevordering af te wijzen in rechte standhoudt, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

15/2541 AW, 15/3977 AW
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
31 maart 2015, 14/2356 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zijn zienswijze op het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Namens appellant is Hoogendoorn verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Dijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio], laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de eenheid [eenheid].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Het loopbaanbeleid voor bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
Voor bevordering van generalist GGP naar senior GGP is, voor zover hier van belang, in het loopbaanbeleid als vereiste gesteld dat sprake is van ‘relevante werkervaring als generalist GGP en vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om bevordering.
1.4.
Het loopbaanbeleid is door de vijf voormalige politieregio’s van [eenheid] nader uitgewerkt in het kaderdocument “Uitvoering landelijk loopbaanbeleid doorstroming executieven in de GGP ten behoeve van de korpsen binnen de eenheid [eenheid]” van 1 december 2011 (kaderdocument). In dat kaderdocument is vastgelegd dat voor de vijf korpsen binnen [eenheid] ruimte bestaat voor beslissingen dan wel concretisering op een aantal punten, waaronder de relevante werkervaring en de beoordeling.
1.5.
De korpsleiding en de ondernemingsraad van de politieregio [regio] hebben, voor zover hier van belang, tijdens een overleg op 15 december 2011 uitgesproken dat de bevordering van generalist GGP naar senior GGP is bedoeld voor politieambtenaren die zeer goed functioneren. De korpsleiding heeft besloten dat tot bevordering wordt overgegaan indien sprake is van een “uitstekende” beoordeling en de teamchef positief adviseert over de geschiktheid voor senior GGP. Om aan de bezwaren van de ondernemingsraad tegemoet te komen, is een commissie ingesteld die bij wijze van hardheidsclausule heeft geadviseerd over de geschiktheid van 86 ambtenaren met een “goede” beoordeling die tegen “uitstekend” aan zitten. De verzoeken van deze ambtenaren zijn onder meer beoordeeld op het criterium dat op de competenties besluitvaardigheid en samenwerken minimaal eenmaal ‘niveau 3’ moet zijn gescoord, waarbij op de tweede competentie niet lager dan een ‘niveau 2’ mag zijn gescoord. Tevens is de verhouding van de toegekende scores en het al dan niet afgeven van een positief advies van de leidinggevende bij de beoordeling betrokken.
1.6.
Het functioneren van appellant over de periode 17 december 2010 tot 7 december 2011 is beoordeeld als “goed: competenties zijn overwegend op niveau 2, geen onder niveau 1; resultaatafspraken zijn (ruim) gehaald).” De beoordeling is op 1 november 2012 door het bevoegd gezag vastgesteld. Op 5 december 2012 heeft appellant verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
1.7.
Bij besluit van 28 februari 2013 is het verzoek om bevordering afgewezen omdat appellant niet beschikt over een beoordeling boven de norm, zijn werkervaring niet voldoet aan de voorwaarde van drie jaar in de functie van generalist GGP en een positief advies ten aanzien van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP ontbreekt.
1.8.
Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard. Uit het advies van de commissie is gebleken dat de beoordeling van appellant niet tegen uitstekend aan zit en uit het advies van leidinggevende B blijkt dat appellant niet over de verwachte geschiktheid beschikt. Bovendien beschikt appellant niet over drie jaar werkervaring als generalist GGP.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat, hoewel de korpschef bevoegd is het begrip “boven de norm” nader uit te leggen en in te vullen, een redelijke uitleg van het loopbaanbeleid meebrengt dat appellant met zijn “goede” beoordeling boven de norm functioneert, zodat de door de korpschef gegeven invulling niet redelijk is. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van de korpschef dat appellant (nog) niet beschikte over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP onjuist is of op onvoldoende gronden berust. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef, door voor de invulling van het begrip “relevante werkervaring” drie jaar als uitgangspunt te nemen, daaraan geen onredelijke invulling heeft gegeven. In de werkervaring en het functioneren van appellant, zoals die onder meer naar voren komen in het advies van de teamchef, heeft de korpschef grond mogen zien de weigering van de bevordering te handhaven. Dat ten tijde van het bestreden besluit wel sprake was van meer dan drie jaar werkervaring kan daaraan niet afdoen, omdat het loopbaanbeleid met ingang van 1 januari 2013 is beëindigd.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad volgt de korpschef in zijn betoog dat hij een juiste maatstaf heeft aangelegd wat betreft de uitleg en invulling van de term “boven de norm” en het oordeel van de rechtbank daarom geen stand kan houden. Met verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) is de korpschef met de keuze om het begrip “boven de norm” zo in te vullen dat alleen diegenen met het beoordelingsresultaat “uitstekend” dan wel “tegen uitstekend aan” voor bevordering in aanmerking komen én over een positief advies over hun verwachte geschiktheid beschikken, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gebleven. Het incidenteel hoger beroep slaagt derhalve.
3.2.
Ter beoordeling ligt vervolgens voor of de korpschef het verzoek om bevordering terecht heeft afgewezen.
3.3.
Met verwijzing naar de uitspraak van 24 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4585) is de Raad van oordeel dat de korpschef met het stellen van de eis van ten minste drie jaar werkervaring als generalist GGP binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. Bepalend is of appellant binnen de periode waarbinnen het loopbaanbeleid gold aan de criteria voor bevordering voldeed. Dit betekent dat uiterlijk op 31 december 2012 aan alle voorwaarden moest zijn voldaan. Niet in geschil is dat appellant op dat moment niet over drie jaar werkervaring als generalist GGP beschikte. Met de rechtbank en anders dan appellant heeft betoogd, is de Raad van oordeel dat het niet van belang is dat appellant tijdens de bezwaarfase inmiddels wel drie jaar werkervaring had.
3.4.
Appellant heeft betoogd dat zijn beoordeling tegen uitstekend aan zit, dat de commissie onjuist aan de korpschef heeft geadviseerd en dat de korpschef dus, zo begrijpt de Raad, in strijd met zijn beleid heeft gehandeld. De Raad stelt vast dat appellant in zijn beoordeling weliswaar op de competentie besluitvaardigheid - een van de competenties waarop de commissie heeft beoordeeld - een 3 heeft gescoord, maar op alle andere competenties een 2, zodat daaruit niet volgt dat de beoordeling tegen uitstekend aan zit. De korpschef heeft zich dan ook op grond van het advies van de commissie terecht op het standpunt gesteld dat de beoordeling van appellant niet boven de norm is en ook niet tegen uitstekend aan zit.
3.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de korpschef in strijd met het loopbaanbeleid heeft gehandeld door het advies over de verwachte geschiktheid mede aan de afwijzing van het verzoek om bevordering ten grondslag te leggen, reeds omdat de korpschef heeft verklaard dat de verwachte geschiktheid niet dragend is voor de afwijzing van het verzoek om bevordering.
3.6.
De Raad volgt appellant evenmin in zijn betoog dat de beëindiging van het loopbaanbeleid van schaal 7 naar schaal 8 per 1 januari 2013 onverbindend zou zijn, omdat deze beëindiging onredelijk en willekeurig is en hem overigens ook niet bekend is. De Raad verwijst appellant naar het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2012-2014) van 21 juni 2012.
3.7.
De Raad ziet, anders dan appellant betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit van aanvullende rechtsgronden heeft voorzien en daarmee buiten de omvang van het geding zou zijn getreden door na te laten bepaalde (rechts)feiten vast te stellen dan wel hierop niet in te gaan. Dat de rechtbank het bestreden besluit heeft gehandhaafd, is uiteindelijk terug te voeren op het ontbreken van relevante werkervaring. Die, gelet op 3.3 terechte, afwijzingsgrond lag uitdrukkelijk (mede) aan het bestreden besluit ten grondslag.
3.8.
Uit 3.3 tot en met 3.7 volgt dat het besluit van de korpschef om het verzoek om bevordering af te wijzen in rechte standhoudt en het hoger beroep van appellant niet slaagt.
De aangevallen uitspraak dient, gelet op 3.1 met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Dinleyici

HD