ECLI:NL:CRVB:2017:354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
15-8382 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens onvoldoende gegevens over financiële situatie en woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 26 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had zijn bijstandsaanvraag opnieuw ingediend na een eerdere afwijzing. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de aanvraag afgewezen op grond van onvoldoende bewijs van zijn woon- en leefsituatie. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende gegevens heeft overgelegd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag en dat de door hem overgelegde verklaringen niet onderbouwd waren met objectieve en verifieerbare stukken. De Raad heeft de gronden van de appellant in hoger beroep herhaaldelijk afgewezen en bevestigd dat de bewijslast bij de aanvrager ligt. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode woonde op het door hem opgegeven adres, en dat er geen aanleiding was voor het college om een huisbezoek af te leggen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8382 PW

Datum uitspraak: 31 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 november 2015, 15/2430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Linders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 26 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, thans: Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Appellant staat sinds 19 oktober 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans basisregistratie personen, ingeschreven op het adres [adres] (opgegeven adres). Bij besluit van 8 februari 2013 heeft het college, na een grootschalig onderzoek op [locatie] aan de [adres] , de bijstand van appellant met ingang van
19 oktober 2012 ingetrokken op de grond dat appellant geen hoofdverblijf heeft gehad op het door hem opgegeven adres. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Na een melding op 10 april 2013 heeft appellant op 2 mei 2013 bij het college een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Bij zijn aanvraag heeft appellant vermeld dat hij bij zijn tante, [tante] (B), inwoont op het opgegeven adres. Bij besluit van 28 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2014, heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet woonde op het door hem opgegeven adres. Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 mei 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1046) heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
1.3.
Appellant heeft zich op 2 februari 2015 opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand. Op 11 februari 2015 heeft hij de aanvraag ingediend. Hierbij heeft appellant op het aanvraagformulier wederom vermeld dat hij woont op het opgegeven adres. Naar aanleiding van zijn aanvraag hebben toezichthouders van de Sector Werk van de gemeente Eindhoven een nader onderzoek verricht naar de financiële situatie alsmede naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader hebben de toezichthouders onder meer dossieronderzoek gedaan, gegevens bij appellant en bij onder andere Oxxio, de leverancier van stroom en gas, en Brabant Water opgevraagd en appellant op 14 april 2015 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 april 2015.
1.4.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek heeft het college bij besluit van
28 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2015 (bestreden besluit), de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft onvoldoende gegevens overgelegd over zijn woon-, leef- en financiële situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Appellant heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De door appellant overgelegde verklaringen, die veelal niet zijn gedateerd, zijn niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Bovendien blijkt uit de door appellant overgelegde bankafschriften dat hij maandelijks een bedrag aan Nationale Nederlanden, waar de op naam van appellant staande auto is verzekerd, betaalt terwijl zijn dochter [dochter] (M) heeft verklaard dat zij de autoverzekering voor appellant betaalt. Appellant heeft voor deze tegenstrijdigheid geen afdoende verklaring gegeven. Ook heeft appellant de verklaring van [naam] , de partner van M, waarin staat dat hij appellant maandelijks een bedrag van
€ 20,- tot € 30,- leent, niet met verifieerbare stukken onderbouwd. De verklaring van B dat appellant voor € 150,- per maand een gedeelte van haar woonwagen huurt, maar dat hij dit bedrag sinds 2013 nooit heeft voldaan, is niet onderbouwd door middel van een huurcontract. Bovendien is het bevreemdend dat iemand die meer dan twee jaar geen huur heeft betaald, daar nog steeds woonachtig is. Appellant heeft verder geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij stroom en gas betaald voor [adres] . Dat dit een oude schuld zou betreffen acht de rechtbank, nu het college bij navraag bij Oxxio is gebleken dat appellant een leveringsovereenkomst voor het adres [adres] heeft en er geen schuld openstond, niet aannemelijk.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in bezwaar en beroep heeft hij gesteld dat hij voldoende inlichtingen heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. Door middel van giften van familieleden en medebewoners op [locatie] heeft hij in zijn levensonderhoud voorzien. De rechtbank is ten onrechte eraan voorbij gegaan dat uit het huurcontract met B blijkt dat hij wel woont op het door hem opgegeven adres. Het college heeft ten onrechte nagelaten een huisbezoek af te leggen op dit adres om te verifiëren of hij daar woont.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 2 februari 2015 tot en met 28 april 2015.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Voor de beoordeling van de vraag of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog het volgende toe. Naast de betalingen door appellant aan Oxxio voor de levering van stroom en gas aan het adres [adres] , staat hij bij Brabant Water als contractant geregistreerd op ditzelfde adres en worden betalingen voor het waterverbruik van de bankrekening van appellant gedaan. De door appellant overgelegde afschriften van zijn bankrekening zijn bovendien geadresseerd aan het adres [adres] . Appellant heeft voor deze betalingen ten behoeve van een ander adres dan het opgegeven adres en de adressering van de afschriften van zijn bankrekening aan datzelfde adres, geen afdoende verklaring gegeven. De enkele stelling dat hij analfabeet is en M zijn administratie regelt, is daartoe ontoereikend. Ter zitting van de Raad is daarnaast gebleken dat appellant, anders dan hij heeft gesteld, geen huurcontract heeft met B maar dat hij doelt op de overgelegde verklaring van B. Uit deze verklaring blijkt echter tevens dat appellant sinds 2013 nimmer huur heeft betaald. Met deze enkele verklaring heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode woonde op het door hem opgegeven adres. Voor het afleggen van een huisbezoek op het opgegeven adres bestond daarom ook geen aanleiding.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J. Tuit

HD