Uitspraak
OVERWEGINGEN
11 november 2015 ziek gemeld met toegenomen klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant op 22 december 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 december 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
19 februari 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 februari 2016 ten grondslag.
19 juni 2015 en het zorgplan van Zorg in Touw van 15 december 2015.
Van Kreveld, heeft appellant op het spreekuur/de hoorzitting gezien en hem over zijn klachten bevraagd, en hem aansluitend onderzocht. In zijn rapport van 10 september 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en PTSS. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de verzekeringsarts en de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 9 april 2015 onderschreven. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen indicatie voor een urenbeperking. In zijn rapport van 17 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat en waarom er op basis van de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ zowel op energetisch als op preventief vlak geen indicatie is om bij appellant een urenbeperking aan te nemen. Er is geen aanleiding te oordelen dat de beperkingen in de FML van 9 april 2015 zijn onderschat.
Van Kreveld blijkt dat na de intake in juni 2015 de diagnose PTSS is gesteld. Uit het zorgplan van 15 december 2015 blijkt dat appellant ten opzichte van de aanvangssituatie per
15 augustus 2015 veel minder last heeft van spanningen, agressie, angsten en een gevoel van onveiligheid. Wel is appellant nog erg angstig voor veranderingen en gesprekken met instanties. Voorts blijkt uit het zorgplan dat de schuldsanering, huisuitzetting en conflicten met sociaal netwerk en instanties zijn opgelost. Door appellant is geen verklaring van zijn begeleider overgelegd waaruit blijkt dat het zorgplan niet de actuele situatie in december 2015 weergeeft. Voorts heeft appellant geen informatie overgelegd over behandeling in 2016 voor zijn psychische klachten, waaruit zou blijken dat appellant meer beperkt is.