In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv met betrekking tot de WW-uitkering van appellante. Appellante had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend na haar werkloosheid, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat zij niet voldeed aan de voorwaarden. Appellante stelde dat zij onjuiste informatie had ontvangen van het Uwv-kantoor, wat haar had doen besluiten om haar aanvraag te laat in te dienen. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had beslist dat de WW-uitkering van appellante van 1 juli 2013 tot en met 17 maart 2014 niet tot uitbetaling zou komen. De Raad concludeerde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat het Uwv geen aantekening had van het bezoek van appellante aan het kantoor en geen onderzoek had gedaan naar de omstandigheden daar. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en bepaalde dat de WW-uitkering van appellante alsnog ongekort moest worden uitbetaald. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.