ECLI:NL:CRVB:2017:3423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
17/5 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na overlijden echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een Marokkaanse vrouw, had een nabestaandenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot, die in Nederland had gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was onder de ANW of de Marokkaanse wettelijke regelingen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juli 2017 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. M. Sturmans. De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante in haar beroepschrift voldoende gronden had aangevoerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad onderschreef de overwegingen van de Svb dat appellante geen recht had op een uitkering, omdat haar echtgenoot niet verzekerd was op het moment van overlijden. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en dat de Svb het griffierecht aan appellante moest vergoeden.

Uitspraak

17/5 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2016, 15/5496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd. Hiervan is aan partijen mededeling gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1960, woont in Marokko en bezit de Marokkaanse nationaliteit. In 1990 is appellante gehuwd met haar in 1939 geboren landgenoot [X.]. [X.] heeft in Nederland gewoond en gewerkt en is op enig moment naar Marokko geremigreerd.
1.2.
Op 21 augustus 2014 is [X.] in Marokko overleden. Hierop is het ouderdomspensioen beëindigd dat hem op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) was toegekend.
1.3.
Vervolgens heeft appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Op deze aanvraag is bij besluit van 20 mei 2015 afwijzend beslist op de grond dat [X.] op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was. Appellantes bezwaar hiertegen is bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard.
2.1.
Tegen het bestreden besluit heeft appellante bij beroepschrift van 19 augustus 2015 bij de rechtbank beroep ingesteld. Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij recht heeft op een uitkering op grond van de ANW, omdat haar overleden echtgenoot betaalde werkzaamheden heeft verricht in Nederland.
2.2.
Bij brief van 31 maart 2016 heeft de rechtbank appellante meegedeeld dat haar beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten en is haar gevraagd te verduidelijken waarom zij beroep heeft ingesteld. Daarbij is appellante erop gewezen dat indien zij binnen vier weken geen beroepsgronden aanvoert, haar beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. In reactie op de brief van de rechtbank van 31 maart 2016 heeft appellante bij brief van 13 april 2016 meegedeeld dat zij alsnog in aanmerking wil komen voor een nabestaandenuitkering op grond van de ANW.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet aanvoeren van beroepsgronden.
3. Appellante heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – verzocht om te bewerkstelligen dat haar alsnog een uitkering wordt toegekend op grond van de ANW, omdat haar overleden echtgenoot betaalde werkzaamheden heeft verricht in Nederland.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid van het beroep4.1. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, het beroep niet‑ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift (zie de uitspraak van 31 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2056). Dit brengt mee dat in de regel ook bij een in het beroepschrift gegeven summiere motivering van het beroep kan worden aangenomen dat is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt niet weg dat het beroepschrift, hoe summier verwoord ook, een concrete beroepsgrond dient te bevatten. Een belanghebbende kan er niet mee volstaan mee te delen dat hij het niet eens met een bepaald besluit. Hij dient tevens duidelijk te maken op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bevat het onder 2.1 genoemde beroepschrift een concrete beroepsgrond waaruit voldoende duidelijk blijkt op welk punt en waarom appellante het niet eens is met het bestreden besluit: appellante meent dat zij recht heeft op een uitkering op grond van de ANW, omdat haar overleden echtgenoot betaalde werkzaamheden heeft verricht in Nederland.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Beoordeling bestreden besluit
4.5.
Uit oogpunt van finale geschilbeslechting en doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad beoordelen of de Svb bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 mei 2015 terecht ongegrond heeft verklaard.
4.6.
De Raad onderschrijft de overwegingen die opgenomen zijn in het bestreden besluit. De echtgenoot van appellante was ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd ingevolge de ANW of ingevolge de Marokkaanse wettelijke regelingen. Daarom heeft appellante geen recht op een uitkering op grond van de ANW. De omstandigheid dat de echtgenoot van appellante in het verleden betaalde werkzaamheden heeft verricht in Nederland, leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

AB