ECLI:NL:CRVB:2017:3419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
15/3660 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van verzekeringsstatus in de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant voor het tweede en derde kwartaal van 2013. De Raad oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had besloten dat appellant niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) op de relevante data. Appellant, die in 1976 geboren is en de Nederlandse nationaliteit heeft, had eerder een verzoek ingediend voor kinderbijslag voor zijn in de Filipijnen geboren dochter. De Svb had dit verzoek afgewezen op basis van het feit dat appellant op de eerste dag van de betreffende kwartalen niet in Nederland woonde of werkte. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten van de Svb, waardoor deze in rechte onaantastbaar waren geworden. In hoger beroep stelde appellant dat hij op de relevante data wel in Nederland woonde, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3660 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2015, 14/11026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd. Hiervan is aan partijen mededeling gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1976, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft tot 29 november 2012 en na 1 oktober 2013 in Nederland verbleven. Bij besluit van 29 maart 2013 heeft de Svb afwijzend beslist op het verzoek van appellant om hem op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kinderbijslag toe te kennen voor zijn op 16 januari 2013 in de Republiek der Filipijnen geboren dochter [X.], die eveneens de Nederlandse nationaliteit heeft. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant vertrokken is uit Nederland met de intentie om zich definitief in de Filipijnen te vestigen. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft de Svb appellant kinderbijslag geweigerd over het tweede en derde kwartaal van 2013. Deze weigering is gebaseerd op de grond dat appellant op de eerste dag van die kwartalen niet in Nederland woonde of werkte. Het bezwaar van appellant daartegen is bij besluit van 4 maart 2014 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Op 1 september 2014 heeft appellant andermaal kinderbijslag aangevraagd. De Svb heeft hierop bij besluit van 15 september 2014 met ingang van het vierde kwartaal van 2014 kinderbijslag aan appellant toegekend. Appellant heeft de Svb vervolgens verzocht om hem alsnog met terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen. Dit verzoek heeft de Svb bij besluit van 25 september 2014 ingewilligd, in die zin dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2013 kinderbijslag is toegekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat hij ook alsnog kinderbijslag wil over het tweede en derde kwartaal van 2013. Dit bezwaar is bij besluit van 9 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar de onder 1.2 vermelde besluiten van 31 januari 2014 en 4 maart 2014, die de Svb niet onmiskenbaar onjuist acht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak gesteld dat hij op de eerste dag van het tweede kwartaal van 2013 en op de eerste dag van het derde kwartaal van 2013 wel degelijk in Nederland woonde, zodat de onder 1.2 vermelde besluiten van 31 januari 2014 en
4 maart 2014 onmiskenbaar onjuist moeten worden geacht. Ten tijde van belang verbleef appellant naar zijn zeggen slechts tijdelijk bij de familie van zijn partner in de Filipijnen om daar te kunnen trouwen en aanwezig te zijn bij de geboorte van zijn dochter. Appellant is gedurende zijn verblijf in de Filipijnen in Nederland ingeschreven gebleven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens dan wel Basisregistratie Personen.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.1
Appellant heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het onder punt 1.2 vermelde besluit van 4 maart 2014. Hierdoor is het eveneens onder punt 1.2 vermelde besluit van
31 januari 2014 in rechte onaantastbaar geworden en heeft de Svb het verzoek van appellant van 1 september 2014 terecht opgevat als een verzoek om terug te komen van dat besluit. Het besluit van 31 januari 2014 heeft betrekking op de aanspraak van appellant op kinderbijslag over het tweede en het derde kwartaal van 2013. Dit betekent dat het verzoek van appellant van 1 september 2014, voor zover in dit geding nog van belang, uitsluitend betrekking heeft op een periode gelegen vóór zijn verzoek.
4.2.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen in de zin van artikel 4:6 van de Awb die van invloed zijn op het recht op kinderbijslag van appellant over het tweede en het derde kwartaal van 2013.
4.2.4.
De Svb voert verder het beleid dat, ook als geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, toch wordt teruggekomen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit, als dit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht. Naar het oordeel van de Raad is hiervan geen sprake, omdat appellant – in het kader van een verzoek om vrijstelling van de verzekering voor de AWBZ – uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij ten tijde van belang in de Filipijnen woonde. Nu de Svb bij besluit van 29 maart 2013 heeft vastgesteld dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2013 in de Filipijnen verblijft en de intentie heeft zich daar definitief te vestigen en appellant daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend, mag de Svb het er ook voor de toepassing van de AKW voor houden dat appellant eind 2012 uit Nederland is vertrokken met het voornemen om zich definitief in de Filipijnen te vestigen en dat hij pas later van gedachten is veranderd, zodat de Svb het er ook voor mag houden dat appellant op de eerste dag van het tweede kwartaal van 2013 en de eerste dag van het derde kwartaal van 2013 niet verzekerd was voor de AKW. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het besluit van 31 januari 2014 onmiskenbaar onjuist is.
4.2.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2.1 tot en met 4.2.4 is overwogen, volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

AB