In deze zaak gaat het om de keuzevrijheid van appellante tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had eerder hulp bij het huishouden ontvangen in natura, maar verzocht in 2014 om een pgb. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam wees deze aanvraag af, omdat appellante een aanzienlijke schuldenlast had die zij had verzwegen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de schuldenproblematiek van appellante een belemmering vormde voor de toekenning van een pgb. Appellante had in 2012 een schuldenlast van € 137.000,- en had onvoldoende openheid van zaken gegeven over haar financiële situatie. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat er geen aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule, die zou kunnen leiden tot een uitzondering op de regels omtrent de keuzevrijheid.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de financiële situatie van aanvragers van een pgb en de voorwaarden waaronder een pgb kan worden toegekend. De Raad concludeerde dat er overwegende bezwaren waren tegen de toekenning van een pgb aan appellante, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.