ECLI:NL:CRVB:2017:3390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
16/1505 WTCG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming Wtcg voor het jaar 2013

In deze zaak heeft appellante op 1 december 2014 een aanvraag ingediend voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) over het jaar 2013. De aanvraag werd op 23 december 2014 door het CAK afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming. Het CAK stelde vast dat de door appellante in 2013 afgenomen medicijnen niet op de door de minister vastgestelde lijst stonden en dat de ziekenhuisbehandelingen in 2012 niet tot een tegemoetkoming leidden. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het CAK verklaarde het bezwaar op 11 maart 2015 ongegrond.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het CAK voldoende had gemotiveerd dat appellante, gezien haar zorggebruik, niet voldeed aan de voorwaarden voor een algemene tegemoetkoming. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat zij wel aan de voorwaarden voldeed en dat het onredelijk was dat zij geen tegemoetkoming ontving.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij voldeed aan de regelgeving voor een tegemoetkoming. De Raad benadrukte dat de regels strikt zijn en dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1505 WTCG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 januari 2016, 15/2211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

Datum uitspraak: 4 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.F.C. Eliëns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 23 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Eliëns. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 1 december 2014 een aanvraag ingediend voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) over het jaar 2013.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft CAK de aanvraag afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft CAK het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming. De door appellante in 2013 afgenomen medicijnen komen niet voor op de door de minister vastgestelde lijst. De ziekenhuisbehandelingen van appellante in 2012 leiden niet tot een tegemoetkoming, omdat de behandeling geen Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) kent of omdat de DBC niet is opgenomen op de door de minister vastgestelde lijst. Enkel de vergoeding door de zorgverzekeraar van het door appellante gebruikte hulpmiddel geeft geen recht op een tegemoetkoming.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij – kort samengevat – overwogen dat het CAK toereikend heeft gemotiveerd dat appellante, gelet op haar zorggebruik, niet voldoet aan de voorwaarden voor een algemene tegemoetkoming. CAK is daarbij op alle vormen van behandeling, medicatie en de orthese ingedaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het jaar 2013 ten onrechte niet is ingedeeld in een chronische groep. CAK is terecht tot het oordeel gekomen dat appellante over 2013 geen aanspraak heeft op een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft – kort gezegd – aangevoerd dat zij wel voldoet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming en dat het kennelijk onredelijk is dat zij geen tegemoetkoming over 2013 ontvangt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De wettelijke bepalingen ten tijde hier van belang luiden als volgt.
4.1.1.
Artikel 2, eerste lid, van de Wtcg bepaalt:
“Recht op een van de draagkracht afhankelijke tegemoetkoming van het CAK heeft degene die in het berekeningsjaar behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen groep van personen:
a. die gebruik maken van hulpmiddelenzorg, farmaceutische zorg, fysiotherapie, oefentherapie of geneeskundige zorg die behoort tot de verzekerde prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet,
b. voor wie ingevolge artikel 9b, eerste of vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is vastgesteld dat zij aanspraak hebben op zorg (…)”
4.1.2.
De in de Wtcg genoemde algemene maatregel van bestuur is het Btcg.
4.1.3.
Artikel 2, eerste lid, van het Btcg bepaalt:
“ De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt € 290 indien de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, jonger was dan 65 jaar of 65 jaar is geworden, en: (…)
e. in het jaar voorafgaande aan dat jaar van zijn zorgverzekeraar geneeskundige zorg gericht op revalidatie in een bij ministeriële regeling aangewezen instelling, vergoed heeft gekregen; (…)
h. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit was aangewezen op één tot tien uren per week zorg als bedoeld in artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat:
1°. een indicatie voor een functie voor één dagdeel geldt als een indicatie voor 2,5 uren zorg per week;
2°. het gemiddelde aantal uren waarvoor een functie is geïndiceerd, geldt als het aantal uren zorg per week voor die functie, en
3°. in geval van een indicatie voor twee of meer functies het totaalaantal uren zorg per week wordt berekend door het aantal uren zorg per functie per week op te tellen; (…).
j. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit was aangewezen op één of meer etmalen per week zorg als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, 9a, eerste lid, of 13, eerste en tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
4.2.
De beroepsgrond van appellante dat zij in aanmerking moet komen voor een tegemoetkoming omdat zij veel zorg nodig heeft gehad en als chronisch ziek moet worden beschouwd, slaagt niet. Die enkele omstandigheden zijn onvoldoende om haar in aanmerking te doen komen voor een tegemoetkoming. Ook ter zitting heeft appellante niet kunnen onderbouwen dat zij voldoet aan de in de regelgeving neergelegde voorwaarden voor een tegemoetkoming. Dat appellante in 2013 op grond van een indicatiebesluit was aangewezen op diverse zorgfuncties uit hoofde van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maakt niet dat zij voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h of j, van het Btcg. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat haar revalidatiebehandeling reeds in 2012 is begonnen, geldt dat die omstandigheid haar evenmin in aanmerking brengt voor een tegemoetkoming. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Btcg volgt dat een dergelijke behandeling moet hebben plaatsgevonden in een bij ministeriële regeling aangewezen instelling. In 2012 is de revalidatiebehandeling vergoed bij Meander Medisch Centrum, waarvan niet in geschil is dat deze niet in voornoemde ministeriele regeling is aangewezen.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat toepassing van de regels leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst slaagt evenmin. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat CAK strikt is gebonden aan de regels die bij en krachtens de Wtcg zijn gesteld (zie de Memorie van Toelichting op de Wtcg, Kamerstukken II, 2008-2009, 31 706, nummer 3, pagina 37). Verder laat de formulering van deze regels geen andere uitleg toe dan de uitleg die door het CAK is gedaan. Dit betekent dat de omstandigheid dat de genderdysforie-behandeling van appellante pas in 2014 een DBC heeft gekregen, niet ertoe kan leiden dat appellante in weerwil van de voorwaarden uit de regelgeving toch in aanmerking komt voor de tegemoetkoming.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017.
(getekend) A.J. Schaap
De griffier is verhinderd te ondertekenen

AB