ECLI:NL:CRVB:2017:3383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- J.T.H. Zimmerman
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-wonen op uitkeringsadres en herziening van opgelegde boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die van 26 november 2012 tot 6 maart 2014 gedetineerd was, ontving sinds 2 juli 2014 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Na een melding dat hij niet op zijn uitkeringsadres woonde, heeft het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand over de periode van 2 juli 2014 tot en met 30 november 2014 en de terugvordering van € 5.447,34. Tevens werd een boete van € 4.106,23 opgelegd, die later werd herzien naar € 2.053,11.
De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De appellant had zijn wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door dit niet te melden. De Raad verwierp de stelling van appellant dat hij door psychische problemen niet in staat was om zijn woonsituatie te melden. De boete werd uiteindelijk gematigd tot € 1.183,82, rekening houdend met de financiële situatie van appellant. De Raad veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 1.980,- werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste informatie over de woonplaats voor het recht op bijstand en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.