1.6.Bij besluit van 7 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat het appellant valt te verwijten dat hij niet is verschenen op de oproepen voor de gesprekken op 1, 5 en 13 oktober 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Nog daargelaten of de anonieme tip en de vraag van [naam vriendin] in onderlinge samenhang bezien voldoende aanleiding gaven voor het instellen van een nader onderzoek, kan het college de in artikel 53a van de PW neergelegde onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Aan de oproepen voor de gesprekken op 1 en 5 oktober 2015 heeft appellant geen gehoor gegeven. Voor zover appellant, gelet op zijn ziekte, genoodzaakt was om enkele dagen elders te verblijven, had het op de weg van appellant gelegen om passende maatregelen te treffen om tijdig kennis te kunnen nemen van voor hem bestemde post. Nu hij dit heeft nagelaten, komt het voor zijn risico dat hij de oproep van 30 september 2015 en 1 oktober 2015 niet tijdig heeft gezien. De conclusie is dat het appellant viel te verwijten dat hij niet op die oproepen is verschenen. Appellant heeft aangevoerd dat hij op 7 oktober 2015 is opgenomen in het ziekenhuis voor een behandeling van drie dagen en dat hij daarna om te herstellen enkele dagen bij zijn vriendin heeft verbleven. Uit de door appellant overgelegde, ongedateerde afspraakbevestiging van het Academisch Medisch Centrum (AMC) blijkt van een afspraak op 7 oktober 2015 voor de poli, maar niet dat appellant van 7 tot 10 oktober 2015 voor een behandeling in het ziekenhuis heeft verbleven. Appellant heeft zijn stelling dat hij om medische redenen niet in staat was om op de oproep van 12 oktober 2015 te verschijnen niet nader met stukken onderbouwd. Uit de zogenoemde RAAK-rapportage blijkt niet dat appellant op 9 oktober 2015 aan een medewerker van de gemeente heeft doorgegeven dat hij bij zijn vriendin zou verblijven. Het betoog van appellant dat in datzelfde telefoongesprek met hem is afgesproken dat hij telefonisch zou worden benaderd voor een nieuwe afspraak vindt geen steun in het dossier. Het college heeft verklaard dat oproepen voor een gesprek altijd schriftelijk plaatsvinden. Ter zitting en in het verweerschrift heeft verweerders gemachtigde in dit verband nog verklaard dat hij contact heeft opgenomen met de rapporteur van de contactnotitie. Volgens de rapporteur is appellant geadviseerd om ook zijn telefoon in de gaten te houden, maar heeft hij geen toezegging gedaan dat appellant telefonisch zou worden uitgenodigd voor een gesprek. Aldus kan het appellant worden aangerekend dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van
12 oktober 2015.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Er bestond geen valide reden voor het verrichten van een rechtmatigheidsonderzoek, dan wel is de wijze waarop dit onderzoek is verricht dermate onzorgvuldig geweest dat de resultaten daarvan niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Het college had ook op andere wijze onderzoek kunnen doen en had appellant, in verband met diens ziekte, iets meer tegemoet kunnen komen bij het doen van oproepen voor gesprekken. Appellant heeft de oproepen van 30 september 2015 en 1 oktober 2015 gemist door een MS-aanval, een zogeheten schub. Tijdens het telefoongesprek op
9 oktober 2015 is gesproken over een telefonische oproeping en appellant mocht er dus op vertrouwen dat de uitnodiging telefonisch zou worden gedaan. Het missen van de (schriftelijke) oproep voor het gesprek op 13 oktober 2015 kan appellant dan ook niet worden verweten. Hij is niet verschenen op deze oproep, omdat hij op dat moment bij zijn vriendin was. Zijn vriendin verzorgde appellant na een driedaagse prednisonkuur in het AMC, zoals appellant wel degelijk had gemeld. Onder de gegeven omstandigheden heeft appellant niet verwijtbaar niet meegewerkt door niet op de oproepen te verschijnen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.