In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 12 januari 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant is niet verschenen op meerdere oproepen van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam, wat heeft geleid tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstand. Op 26 juli 2011 ontving appellant een uitnodiging om op 27 juli 2011 bij DWI te verschijnen, maar hij is zonder bericht niet verschenen. Het college heeft daarop zijn recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had overgelegd.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij de uitnodiging niet had ontvangen en dat hij niet verplicht was om zijn brievenbus dagelijks te legen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college er vanuit mocht gaan dat de post tijdig was bezorgd en dat appellant onvoldoende medewerking had verleend. De Raad benadrukte dat het voor risico van appellant komt als hij de post niet tijdig ontvangt.
De Raad concludeerde dat aan de voorwaarden voor opschorting en intrekking van de bijstand was voldaan. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van griffier V.C. Hartkamp, op 5 november 2013.