ECLI:NL:CRVB:2017:3373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
16/1437 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding in het kader van de Participatiewet zonder verband met besluitvorming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 11 september 2010 bijstand ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn, die hem ontheven hebben van zijn arbeidsverplichtingen. De Raad heeft vastgesteld dat het college op basis van een belastbaarheidsonderzoek door SCIO Consult heeft geconcludeerd dat appellant volledig arbeidsverplichtingen heeft. Appellant heeft in zijn hoger beroep herhaald wat hij eerder in beroep heeft aangevoerd, maar de Raad heeft geen nieuwe gronden gevonden die de eerdere uitspraken van de rechtbank zouden ondermijnen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen onrechtmatig besluit was genomen en dat er geen verband was tussen de besluiten van het college en de door appellant gestelde psychische schade. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de verzoeken van appellant tot schadevergoeding en vergoeding van kosten in bezwaar ongegrond zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1437 PW, 16/4472 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016, 15/3962 (aangevallen uitspraak 1), en van 26 mei 2016, 16/409 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (college)
Datum uitspraak: 3 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Namens appellant is
mr. Molenaar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.H.L. Bakker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt samen met zijn partner sinds 11 september 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Bij besluiten van 29 november 2012, 15 oktober 2013 en 1 oktober 2014 heeft het college appellant ontheven van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Wet werk en bijstand, laatstelijk tot 1 december 2014.
1.3.
Op 18 september 2014 heeft het college SCIO Consult (SCIO) verzocht een onderzoek te doen naar de belastbaarheid van appellant. Drs. K. Bok (Bok), arts/medisch adviseur van SCIO, heeft op 29 oktober 2014 een advies (advies) uitgebracht. Bok concludeert in het advies dat appellant uit verzekeringsgeneeskundig oogpunt acht uur per dag, dan wel veertig uur per week belastbaar is, indien aan de voorwaarden kan worden voldaan zoals beschreven bij de functionele prognose. Op bedrijfsgeneeskundige gronden adviseert hij een graduele opbouw van uren.
1.4.
Bij besluit van 25 november 2014 (besluit 1) heeft het college appellant meegedeeld dat, gelet op het gesprek van 14 november 2014 in verband met het resultaat van het belastbaarheidsonderzoek gedaan bij SCIO, de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opnieuw zijn beoordeeld, dat deze verplichtingen volledig op hem van toepassing zijn en dat bij hem geen dringende redenen zijn vastgesteld die een ontheffing van een van die verplichtingen rechtvaardigen. Het college heeft appellant voorts een voorziening aangeboden, genaamd 'Traject Klantmanager', met een looptijd tot 15 februari 2015.
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2015 (besluit 2) heeft het college appellant meegedeeld dat, rekening houdend met het advies van SCIO van 30 (lees: 29) oktober 2014 en in aanmerking genomen dat de vorige aangeboden voorziening per 15 januari 2015 is afgelopen, de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie opnieuw zijn beoordeeld en dat geen redenen zijn vastgesteld die een ontheffing van de genoemde verplichtingen rechtvaardigen. Het college heeft appellant voorts een voorziening, genaamd ‘Begeleiding Klantmanager’, aangeboden met een looptijd tot 1 september 2015 en met een inzet van één uur per week.
1.6.
Bij besluit van 10 juni 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het tegen besluit 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.7.
Bij besluit van 10 december 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college het tegen
besluit 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. Appellant voert aan dat bestreden besluit 1 ten onrechte een verbeterde motivering bevat ten opzichte van besluit 1. In besluit 1 was slechts vermeld dat bij de beoordeling van sollicitaties van appellant rekening zou worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. In bestreden besluit 1 is vermeld dat, conform het advies van SCIO, rekening moet worden gehouden met de belastbaarheid van appellant en zijn mogelijkheden, met een graduele opbouw van uren. Volgens artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt in de bezwaarprocedure een heroverweging van het primaire besluit plaats. Die bepaling staat niet in de weg aan het in stand laten van besluit 1 met verbetering van de motivering van dat besluit. De beroepsgrond wordt daarom verworpen. Wat appellant voor het overige naar voren heeft gebracht, bevat verder geen beroepsgronden. De rechtbank heeft het door appellant ter zitting gedane verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen omdat van een onrechtmatig besluit geen sprake is.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant een procesbelang heeft bij de beoordeling van bestreden besluit 2 gelet op de door hem gevorderde vergoeding van de kosten in bezwaar en schadevergoeding. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen op grond van de overweging dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De eventuele onjuiste, dan wel vertraagde uitvoering van besluit 2 maakt dat niet anders. Evenmin is gebleken van een relevant verband tussen het handelen van het college en de door appellant gestelde psychische schade. Het rapport van SCIO van
28 december 2015 (rapport) is daarvoor een onvoldoende onderbouwing.
3. Appellant heeft zich in de hoger beroepen op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraken onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraken en in de overwegingen, zoals onder 2.1 en 2.2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
De Raad voegt daaraan toe dat het rapport geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt van appellant dat de door hem gevorderde schadevergoeding verband houdt met de bestreden besluiten 1 en 2. Daartoe is van belang dat het rapport tot stand is gekomen nadat appellant op 24 juni 2015 was gestart in een traject bij 'AttentionZ'. Appellant heeft zich daar na drie weken ziekgemeld en is vervolgens onder behandeling gekomen van een psycholoog. In het rapport staan de duurzaam benutbare mogelijkheden van appellant op dat moment centraal. In het rapport wordt geen verband gelegd tussen de bestreden besluiten 1 en 2 en de aard en ernst van de klachten van appellant op het moment van de totstandkoming van het rapport.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken zullen daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en P.W. van Straalen en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD