ECLI:NL:CRVB:2017:3364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met prostitutieactiviteiten en de wettelijke inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 6 december 1996 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), werd beschuldigd van het exploiteren van een seksinrichting vanuit zijn woning. Dit werd ontdekt door een rapportage van de regiopolitie Fryslân, die meldde dat de appellant advertenties had geplaatst voor prostitutie. De gemeente Smallingerland heeft naar aanleiding van deze bevindingen de bijstand van de appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking van de bijstand onterecht was, omdat de aanvangsdatum van zijn werkzaamheden niet correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat de appellant al vanaf 19 februari 2013 werkzaamheden had verricht. De Raad concludeerde dat de appellant vanaf 7 september 2013 op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, maar dat de intrekking van de bijstand over de periode van 19 februari 2013 tot en met 6 september 2013 onterecht was. De Raad heeft de eerdere besluiten van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering en de boete, waarbij rekening gehouden moet worden met de actuele financiële situatie van de appellant. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.