ECLI:NL:CRVB:2017:3351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
15/7598 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die sinds 28 december 2001 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellant onjuist hadden vastgesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de relevante medische informatie hebben meegewogen. De Raad concludeert dat er geen bewijs is dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2014 onjuist zijn vastgesteld. De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische informatie te verstrekken die twijfels kan wekken over de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7598 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 oktober 2015, 15/1233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt in verband met arm- en schouderklachten sinds
28 december 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Op 13 januari 2013 en op 17 mei 2013 heeft appellant melding gemaakt van een verslechtering van zijn gezondheid met ingang van september 2012. Een verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 21 juni 2013 geen aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkheden lijst (FML) te herzien met betrekking tot de chronische schouderklachten. Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het Uwv meegedeeld dat de WAO-uitkering niet wordt verhoogd, omdat appellant ten tijde van de melding van toename van zijn klachten per september 2012 niet verzekerd is voor nieuwe gezondheidsklachten.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 11 december 2013, na lichamelijk onderzoek, onder andere vastgesteld dat de knijpkracht links is verminderd ten opzichte van rechts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast, uitgaande van redelijk forse beperkingen ten aanzien van kracht en functie van de linkerschouder en -arm. Verder heeft deze verzekeringsarts de FML gewijzigd in verband met enkele zogenoemde verborgen beperkingen. In overeenstemming met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2013 vastgesteld dat sprake is van een toename van appellants beperkingen op grond van zijn verzekerde klachten per 1 september 2012 en dat herziening van appellants WAO-uitkering in verband met mogelijk toegenomen arbeidsongeschiktheid pas plaats kan vinden 104 weken na 1 september 2012. Tegen het besluit van 12 december 2013 is geen beroep ingesteld.
1.4.
De verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma heeft in een rapport van 15 augustus 2014 het in het rapport van 11 december 2013 opgenomen oordeel met betrekking tot de toegenomen beperkingen onderschreven en de voor appellant geldende beperkingen (geactualiseerd) vastgelegd in een FML van 15 augustus 2014. Bij besluit van 19 september 2014 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 30 augustus 2014 vastgesteld op 55 tot 65% en de WAO-uitkering met ingang van deze datum verhoogd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2014 is bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant
tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant in de FML van
15 augustus 2014 niet juist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de armklachten (hoofdzakelijk links) in de FML voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. Over de gestelde beenklachten heeft de rechtbank geoordeeld dat onwaarschijnlijk is dat deze klachten voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat er geen argumenten zijn om te belastbaarheid van appellant te herzien. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eveneens afdoende inzichtelijk en onderbouwd geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt. Appellant heeft gesteld dat zijn klachten mogelijk zijn veroorzaakt door polyneuropathie en dat hij in 2013 is doorverwezen naar een neuroloog in verband met mogelijke polyneuropathie. Verder heeft hij psychische klachten. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat de functie medewerker tuinbouw niet geschikt is in verband met een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van reiken.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld en dat er geen aanleiding is om beperkingen als gevolg van de beenklachten aan te nemen. Voor zover de beenklachten van appellant leiden tot beperkingen, dan is het maar de vraag of deze uit dezelfde ziekteoorzaak voortkomen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. Ingevolge het tweede lid van dat artikel vindt die herziening niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben appellant onderzocht en hebben de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts heeft in haar rapport van 15 augustus 2014 vastgesteld dat appellants beperkingen in verband met arm- en schouderklachten niet zijn gewijzigd ten opzichte van de beoordeling zoals opgenomen in het rapport van 11 december 2013. Deze beperkingen zijn neergelegd in de FML van 15 augustus 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen onderschreven in zijn rapport van 26 januari 2015. In een nader rapport van 4 mei 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat er geen recente informatie is van een neuroloog. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische informatie verstrekt die doet twijfelen aan de juistheid van de FML van 15 augustus 2014. Gelet op de in het dossier aanwezige informatie ziet de Raad in wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv met betrekking tot de beenklachten en de psychische klachten in de FML van 15 augustus 2014 ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen. Appellant heeft ter zitting verwezen naar een ziekmelding per 17 december 2008 in verband met beenklachten. De Raad stelt vast dat appellant voor deze klachten op 5 maart 2009 is onderzocht door een verzekeringsarts en per 9 maart 2009 hersteld is verklaard. Met betrekking tot de door appellant genoemde diagnose polyneuropathie heeft appellant gewezen op een brief van 19 augustus 2014 van huisarts
D.R. Weijer. Uit deze brief blijkt niet dat bij appellant de diagnose polyneuropathie is gesteld.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 15 augustus 2014, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uiteindelijk geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 februari 2015 de signaleringen voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies chauffeur (SBC-code 282160), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en besteller postpakketten (SBC-code 282102) geschikt zijn voor appellant. In de functie medewerker tuinbouw is op het aspect reiken geen signalering gegeven. Van een overschrijding van de belastbaarheid op het desbetreffende belastingpunt is dan ook geen sprake.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot

AB